Economische krachten en begrippenEen verzameling van de belangrijkste economische begrippen met een (korte) uitleg van hun economische én sociologische betekenis en rol. Tevens een inventarisatie van de relevante factoren zoals geïntroduceerd in Menswetenschappen, regels![]()
Accountancy
Met de constatering dat de AFM integraal deel uitmaakt van het systeem dat deze wantoestand heeft gekweekt, mag je veilig aannemen het nog veel erger is. Advies & Adviseurs De termen "advies"en adviseur" hebben in economische context (voor de sociologische context zie hier ![]() "Advies" of "adviseurs" in een economische context, dat wil zeggen "betaald advies", ligt zo dicht bij een contradictie van de "soort "onderhoudsvrije tuin", dat het verschil nihil is. Voor meer voorbeelden, zie organisatieadviesbureaus ![]() ![]() ![]() ![]() P.S. En denk niet dat dit te verhelpen is met het vragen van meerdere adviezen, zie hier ![]() Angelsaksische model De ene partij in de meest globale tegenstelling qua ideeën over de inrichting van een economie, de tegenpool zijn het Rijnlandse model ![]() Wat nog wat abstracter vertaald kan worden in "Het Absolute Individualisme". Waaraan je weer namen kan hangen waarvan de bekendste is die van Ayn Rand ![]() Dus nog een stapje hoger: het Angelsaksische model staat voor het roofdier in de natuur, het Rijnlandse model ergens tussen het groepsdier en kuddedier ![]() Voor een praktische en simpele vergelijking, zie hier ![]() Arbeidsaanbod De term "arbeidsaanbod" is er eentje, tezamen met zijn spiegelbeeld "arbeidsvraag", die volstrekt gangbaar is in discussies en ander praten over de economie, maar waarachter een fundamenteel misverstand schuilt, in iedere geval in potentie. Een misverstand dat opduikt zodra je aan iemand vraagt uit te leggen wat "arbeid" is. Welke uitleg het simpelst gaat door gewoon wat arbeid voor te doen ![]() Maar die arbeid is heel wat anders dan de "arbeid" in "arbeidsaanbod". Als je moet laten zien wat "arbeidsaanbod" is, dan kom je aan met een stapels knipsels uit de krant, waarin berichten van de soort: "GEZOCHT: Ervaren timmerman. In bezit van gereedschap. Bellen: 12345678". Oftewel: de "arbeid" in "arbeidsaanbod" is helemaal geen "arbeid" in de zin van "timmeractiviteiten", het is precies andersom: de "arbeid" in "arbeidsaanbod" is een gebrek aan timmeractiviteiten, en gezocht wordt "arbeid" om het gebrek op te vullen. Oftewel: hetgeen dat aangeboden wordt in "arbeidsaanbod" staat voor een gebrek aan arbeid. Het "arbeidsaanbod" is eigenlijk een "Er-is-hier-een-gebrek-aan-arbeid aanbod". Voor "arbeidsvraag" geldt natuurlijk een bijna identiek verhaal. Het probleem zou opgelost kunnen worden door de twee termen om te keren, maar dat gaat in tegen standaard-taalgebruik. En iets dergelijk dus voor de termen werkgever ![]() ![]() ![]() Het spreekt voor zich dat de bestaande fundamentele verwisseling voor problemen kan zorgen. Wat onder andere blijkt daar waar arbeidsvraag en -aanbod samenkomen: de arbeidsmarkt ![]() Arbeidsmarkt De term "arbeidsmarkt" veronderstelt dat er een plaats is, een "markt", waar mensen, de arbeidsaanbiedenden, stalletjes huren met daarin uitgestald "banen", en waar dan andere mensen, arbeidszoekenden, langslopen om het verschillende aanbod te bekijken, om vervolgens het voor hen gunstigste aanbod uit te kiezen. Waarbij verondersteld wordt, want dat is een markt, dat het aantal vragenden, de klanten, zeer veel groter dan het aantal aanbieders. Met dus zowel een vrije keuze in aanbod als in vraag. De werkelijkheid is qua vrager en aanbieder precies andersom: in de stalletjes staan degenen die hun arbeid aanbieden, en erlangs lopen de klanten die het hun best passende aanbod uitzoeken. De arbeidsaanbieders zijn dus de stalhouders, en de arbeidsvragenden zijn de klanten. Waarbij het aantal stalhouders veel groter is dan het aantal klanten. Oftewel: wat dit ook is, dit is geen "markt" ![]() De gevolgen daarvan zijn overbekend: de arbeidsaanbiedende krijgt minder voor zijn arbeid dan die arbeid waard is, normaliter veel minder, en sterk uitlopende naar exorbitant veel minder. Het is tegenwoordig zo veel minder, dat de arbeidsnemende daarvan reizen naar de maan kan financieren. Er zijn meerdere methodes die de arbeidsnemenden kunnen hanteren om de prijs van de arbeid te verlagen: verplaatsing van arbeid naar overbevolkte gebieden, verplaatsen van mensen van overbevolkte gebieden naar minder bevolkte, wet- en regelgeving, en geweld. Het eerste is bekend als "outsourcing" en werkt vooral voor goedkopere massaproductie zoals in de textielbranche, het tweede wordt uitgevoerd via propaganda voor "Het recht op vrije migratie"en "menserechten" en dergelijke, via handlangers en lakein van de arbeidsnemenden in de media en bestuurlijke elite, het derde wordt uitgevoerd door handlangers en lakeien van de arbeidsnemenden in de bestuurlijke elite, net als het laatste maar dat dan alleen in extreme situaties. Daartegenover hebben de arbeidsaanbiedenden twee tegenkrachten: arbeidsonthouding (staking en dergelijke), en geweld. In zogenaamde democratieën hebben de arbeidsaanbiedenden in principe nog een derde mogelijkheid, namelijk via het kiezen van politieke vertegenwoordigers. De praktijk leert dat vertegenwoordigers van de arbeidsaanbieden zich meteen of op den duur laten omkopen door de arbeidsnemenden, dus dat deze tegenkracht niet werkt, in ieder geval op den duur (zie het nul-effect van "sociaal-democratie"). Het enige dat enige matigend effect heeft op de kracht van de arbeidsnemenden is dus de dreiging met geweld, ook wel geheten "de dreiging van het communisme". De enige periode dat er sprake was van enige matiging in de almacht van de arbeidsnemenden was in de twee tot drie decennia na de Tweede Wereldoorlog, toen het communisme gezien werd als een reële dreiging voor de arbeidsverhoudingen. Een illustratie van het niet-bestaan van een arbeidsmarkt bleek met de coronacrisis, en de bevolking zo veel mogelijk thuis moest blijven, met uitzondering voor bepaalde beroepen, dus de essentiële beroepen. De beroepen wier arbeid voor het draaiende houden van de maatschappij van belang is. Versus de beroepen van wie de arbeid niet van belang is voor het draaiende houden van de maatschappij. Bij het bestaan van een arbeidsmarkt zouden de eerste veel meer verdienen dan de tweede. In werkelijkheid bleken de tweede veel meer te verdienen dan de eerste. De reden zijnde dat de tweede groep tevens bevat degenen die de wet- en regelgeving van de maatschapij bepalen en dit uitvoeren, en dus het dichtst staan bij de arbeidsnemenden. En er dus (mede) voor zorgen dat er geen arbeidsmarkt is. ![]() Het geheel van deze processen heet ook wel "klassenstrijd" ![]() ![]() ![]() Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit is volgens Wikipedia de hoeveelheid productie die per tijdseenheid wordt geproduceerd door één arbeider. Dat betekent dat alleen arbeiders produceren, en ondersteunend personeel niet. Degene die aan- en afvoer regelen, de facturen bijhouden en versturen enzovoort. Oftewel: ook binnen de arbeidsproductiviteit per bedrijf is er meteen al sprake van een sectorenmodel lijkend op het macro-economische. Met deze zelfde relatie: naarmate de sector verder van de directe productie staat, is haar effectieve bijdrage moeilijker te bepalen. In combinatie met allerlei psychologische en klein-sociologische processen, leidt dat er toe dat de arbeidsproductiteit naar boven afneemt, en wel sterker bij iedere verdere stap: bijvoorbeeld: bij de eerste stap halvering, dan een kwart, enzovoort. Uiteindelijk leidende tot iets dat als een gezegde al heel lang in bedrijf en organisatie de ronde doet: "80 procent van het werk wordt gedaan door 20 procent van de mensen". De arbeidsproductiviteit op hogere economische niveaus wordt meestal in afgekorte vorm gebruikt als "productiviteit". Maar dit is in feite natuurlijk doodgewoon de som van alle afzonderlijke bedrijven binnen de betrokken hogere groepering. Maar daarover hier ![]() Arbeidsvraag Zie Arbeidsaanbod ![]() Basisinkomen Een basisinkomen is een uitkering van staatswege aan iedereen ongeacht geleverde maatschappelijke prestatie. Het is qua materieel effect bijna hetzelfde als sociale zorg in de vorm van bijstand, maar heeft een ander beleidsmatig uitgangspunt: "bijstand" gaat uit van een werkplicht voor iedereen aangevuld met een uitkering voor hen die echt niet kunnen, een basisinkomen krijgt iedereen, ook degenen die anders wel zouden kunnen werken. Er zijn twee hoofdfactoren die bepalen of de invoering van een basisinkomen effectief is: het aantal mensen dat niet gaat werken of er mee stopt en toch geld krijgt, en het heeft effect op de hoeveelheid en kwaliteit van de productie als geheel. Dat laatste wordt altijd automatisch aangenomen als zijnde negatief, maar als aanname is deze onbewezen en mogelijk onjuist. Ten eerste gaat dit er vanuit dat de bijdrage aan de productie van iedereen die aan het arbeidsproces deelneemt positief is. Dat is een onjuiste aanname. Bekend is de uitspraak "20 procent van de mensen doet 80 procent van het werk". En iedereen enigszins ingevoerd in welke organisatie dan ook kent collega's die geen of een negatieve bijdrage aan de organisatie (al dan niet bedrijf) leveren. Het effect van het vertrek van dit soort mensen overstijgt in een groot aantal gevallen de kosten van een basisinkomen. De tweede reden voor een positieve bijdrage van een basisinkomen is dat de resterende werkkracht dit werk nu openlijk vrijwillig doet. Vrijwilligheid ![]() ![]() Met slechts deze twee factoren in gedachten kan een inschatting worden gemaakt in welk maatschappijen de invoering van een basisinkomen welk effect zal hebben: in maatschappijen met een hoog arbeidsethos, een sterkere vlijt ![]() In westerse maatschappijen met een aanzienlijke niet-westerse minderheid, is het effect desastreus aangezien het door de sterk verschillende effecten op de deelgroepen tot etnische burgeroorlog ![]() Bazaar-economie Een bazaar is oorspronkelijk een overdekte marktplaats in Oosterse landen waar kooplieden en handwerkslieden samenkomen om hun goederen te verhandelen. In deze verzameling staat het voor een economie waarvan de economische activiteiten de organisatiegraad van één of enkele (meestal door familiebanden verbonden) personen niet overschrijdt: wikletjes, kleine werkplaatsjes, enzovoort. De bazaar-economie staat voor het verschil dat in sociologische termen beschreven wordt door het contrast van familie, clan- enzovoort banden ![]() De overgang van bazaar-economie naar functionele economie heeft in Europa plaatsgevonden in de tijd van de Middeleeuwen en de gilden, wat vervolgens versnelde met de verlichting rond 1500 en de eerste technologische revolutie met de grootschalige scheepsbouw in eerst Nederland en Engeland. De achterstanden van de niet-westerse landen en culturen zoals met name de islamitische ![]() ![]() Begroting Voornamelijk een duur woord voor "huishoudboekje". Een huishoudboekje is een overzicht van inkomsten en uitgaven. Alle vormen van boekhouding zijn uitgebreidere vormen van het huishoudboekje. Een huishoudboekje maak je gewoonlijk achteraf. Een begroting is een huishoudboekje "vooraf". Een landsregering maakt een begroting jaarlijks, dat wil zeggen: een huishoudboekje voor het komende jaar. Voor huishoudens en bedrijven en dergelijke is het de bedoeling dat het saldo van het huishoudboekje nul of positief is. Daarvoor kunnen uitzonderingen gemaakt worden als er voorheen een positief saldo was, en dat saldo is bewaard. Dat saldo heet spaargeld in geval van huishoudens, en kapitaal of "eigen vermogen" voor bedrijven en instellingen. Dat eigen vermogen hoeft niet alleen geld te zijn, maar kan ook omgezet zijn of worden in andere vormen van bezit, bijvoorbeeld vastgoed - voor huishoudens: een eigen huis. Het saldo van het huishoudboekje mag ook ook tijdelijk negatief zijn zonder dat er eigen vermogen is, als er zicht is op een toename van de inkomsten - bijvoorbeeld: als de kostwinner voor het komende jaar een aanzienlijke loonsverhoging krijgt, kan het gezin op een duurdere vakantie, in de wetenschap dat ze de daarmee gemaakte schuld weer kan aflossen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de kosten van het lenen. Een speciaal geval van een negatief saldo op het huishoudboekje is die van gevallen waarbij het mogelijk is de inkomsten te beïnvloeden. Dat slaat minder op individuen, het letterlijke huishoudboekje, maar wel op instellingen en met name bedrijven. Het doen van uitgaven met mogelijkerwijs een negatief saldo tot gevolg, maar met grotere inkomsten in het verschiet, heet "investeren". Een fabriek kan machines kopen waardoor hun saldo op de bank negatief wordt, in het vooruitzicht met de nieuwe machines zoveel goedkoper te kunnen produceren, dat de toekomstige winst het saldo weer positief zal maken. Het spreekt voor zich dat alle handelingen die berusten op iets in de toekomst een mate van onzekerheid met zich mee dragen (de toekomst is inherent slechts beperkt voorspelbaar), en uitgaven die afhangen van de toekomst zullen dus per definitie een mate van risico met zich meebrengen. In een volledige begroting dient ook dit soort risico's meegenomen en vermeld te worden. Voor instellingen en bedrijven kan men de eis dat het huishoudboekje een positief saldo moet hebben dus uitbreiden tot dat de begroting, de langere termijn, een positief saldo moet hebben, waarbij het huishoudboekje, de kortere termijn, tijdelijk negatief kan zijn. Een bijzonder geval van "huishoudboekje" of "begroting" is dat van een regering. Een regering kan wél langere tijd een negatieve begroting hebben - een begrotingstekort ![]() Begrotingstekort (In ontwikkeling) Het begrotingstekort is het verschil tussen inkomsten en uitgaven, meestal van een overheid, en meestal op jaarbasis. Meestal is ook niet het absolute, maar het relatieve getal van belang, als in "Het begrotingstekort van Sprookjesland bedraagt 1 procent". Omdat een begroting niets meer is dan een huishoudboekje, zijn er om het huishoudboekje van de overheid in orde te krijgen twee mogelijkheden: meer inkomsten of minder uitgaven. Bij een normale discussie over, gevoerd door economen of binnen de media ![]() ![]() Een zinvolle discussie over het begrotingstekort begint met het aftrekken van de kant van de uitgaven al die uitgaven die gedaan worden in het binnenland. Want die uitgaven komen terecht bij burgers van het land. Belasting In de historie was de belasting een heffing in de vorm van iets als een tiende van de productie van hun land die boeren moesten betalen aan de kasteelheer in de buurt, op straffe van dood aan de hand van de soldaten van de kasteelheer. Van die opbrengt was een klein deel nodig voor de betaling van de soldaten, en de rest besteedde de kasteelheer aan Wein, Weib, und Gesang. Hetgeen het begrip belasting tot op vandaag een slechte naam heeft bezorgd. In de moderne westerse maatschappij wordt belasting voor het overgrote deel gebruikt voor het betalen van onderwijzers, dokters enzovoort, met als voornaamste doel het zorgen voor een beroepsbevolking die geschikt is voor de eisen van de moderne maatschappij. Plus nog wat taken als infrastructuur, veiligheid, en dergelijke. In geen van deze zaken komen merkbare hoeveelheid Wein, Weib und Gesang voor. Om heel precies te zijn: waar nog wel aanzienlijke Wein, Weib und Gesang voorkomt, is bij de bedrijven, waar de belasting een andere naam heeft, zijnde "winst", die door huidige plaatsvervangers van de kasteelheer, directeuren, bankiers en financiële markten zijnde de superrijken, in ruime hoeveelheden omgezet worden in Wein, Weib und Gesang. En tegenwoordig ook nog heel vaak in het buitenland, zodat je er als boeren, pardon, bevolking, er helemaal niets van terugziet. Desalniettemin wordt "winst" gezien als een monetaire vorm van Verlichting, en heeft "belasting" de reputatie een nefast overblijfsel uit feodale tijden. Wat zijn de feiten? In het algemeen komt belasting in de moderne maatschappij voor in twee hoofdvarianten: belasting in centen en procenten - de oude vormen van betaling in de vorm van goederen en diensten zijn grotendeels afgeschaft. De soort "centen" is gewoonlijk voor iedereen hetzelfde. Ook die komt niet veel meer voor, omdat men het als een vorm van onbeschaafdheid ziet. Iets "uit de tijd van Dickens". Roofridderbelasting De belangrijkste hoofdsoort van belastingen is dus die in procenten. Die kent twee ondervarianten: de directe en de indirecte belastingen. De directe belastingen worden geheven op inkomen, en de indirecte belastingen op uitgaven. Bij het heffen van belastingen moet dus eerst een keus worden gemaakt tussen direct of indirect, of in de verhouding van het mengsel van de twee. Het oordeel van economen is vrij eensluidend: indirecte belastingen zijn niet zo goed voor de economie, en directe belastingen zijn zeer slecht voor de economie. En omdat de overheid toch een vorm van inkomsten moet hebben, kiezen vrijwel alle economen dan voor de indirecte belastingen. Het verschil kan je zien als je gaat kijken naar de effecten in de praktijk: als je, zeg 20 procent indirecte belasting heft, worden alle goederen 20 procent duurder. Dus alle zaken nodig voor het levensonderhoud worden 20 procent duurder. Zijn de kosten van levensonderhoud 1000 euro, betaalt iedereen 200 euro over de kosten van levensonderhoud. Neem nu twee groepen: de lagerbetaalden, die, zegt, precies één keer de kosten van levensonderhoud verdienen (1000 euro, dus) . Die betalen dus netto 20 procent belasting. En neem een groep hogerbetaalden die, zeg, 4 keer de kosten van levensonderhoud verdienen (4000 euro dus - heel reële getallen). Die betalen over de producten nodig voor levensonderhoud ook 200 euro belasting. Maar over 4000 euro. Dus die hogerbetaalden betalen slecht 5 procent belasting. Conclusie: indirecte belasting is een vorm van belasting in centen. Onbeschaafde belasting. "Dickensiaanse" belasting. Roofriddersbelasting. Maar het kan niet anders, roepen de economen, want directe belasting is zo slecht voor de economie. Want directe belastingen onttrekken geld aan de economie, die daardoor slechter gaat functioneren Ook hiervan nemen we een concreet voorbeeld. Dit lenen we van wiskundige en wetenschapspopularisator Bas Haring, die economie is gaan studeren om ons erover voor te lichten. Hier is zijn model, vermoedelijk afkomstig uit één van zijn economie-colleges (de Volkskrant, 25-01-2013, column door Bas Haring, filosoof, informaticus en schrijver van populair wetenschappelijk werk):
Dit voorbeeld moet bijna wel komen van economen, omdat het tevens een voorbeeld is van de houding van economen tegenover belasting: "Belasting is hartstikke FOUT!!!". Ook is het een demonstratie van iets anders: economen zijn hartstikke fout. Want net als het begrip "inwoners" moet het begrip "overheid" gevuld worden. En aangezien er alleen appels zijn en inwoners, en het totaal onzinnig om de overheid te vullen met appels, moet ze gevuld worden met één of meer inwoners. Maar nu is er iets raars aan de hand. Want die persoon kan rustig een appel kopen met het hem in het model toebedeelde geld. Dus de overheid heeft helemaal geen geld nodig om appels te kopen. Het idee van de fout van de economen zal nu wel redelijk duidelijk zijn: economen beschouwen de overheid als een inerte zaak los van de inwoners, zodat geld aan de overheid inderdaad geld onttrokken aan de economie is ![]() Dus de enig overgebleven vraag van het eerder geformuleerde rijtje is wat eerlijker is: directe of indirecte belasting. Het antwoord volgt uit het volgende artikel (de Volkskrant, 18-07-2013, rubriek De kwestie, door Peter de Waard):
Inderdaad een veelgebruikt argument. Hier is de weerlegging:
Conclusie nummer één: van een diensteneconomie ![]() Meer over de leugens over het effect van btw hier ![]() Belastingmoraal Belastingmoraal is de geneigdheid tot het betalen van belasting. Nu is het betalen van belasting nergens populair, maar in de impopulariteit zitten sterke verschillen. De belastingmoraal en de verschillen erin, behoort tot de meest betrouwbare graadmeters voor de algemene stand van een maatschappij: naarmate de belastingmoraal beter is, zijn de landen rijker. In een lijn die vrijwel continu verloopt in zuid-noord-richting. Een lijn die samenvalt met met die van andere factoren zoals de hoeveelheid, fraude, corruptie, wantrouwen, enzovoort ![]() ![]() De oorzaak van dit samenvallen van factoren is dat ze allemaal dezelfde achtergrond hebben: het zich keren tegen de gemeenschap. Het is de keuze voor het eigen individu boven het belang van de samenleving, dus begripsmatig het individualisme boven dat van samenwerking. En het behoeft weinig betoog, gedaan bij samenwerking, dat samenwerking de evolutionaire weg is naar betere prestaties en resultaten. Dat ook in de meer beschaafde streken van de wereld, voorlopig vrijwel exclusief beperkt tot Noordwest-Europa, belasting-betalen in een slechts reuk staat, wordt veroorzaakt door de inbreng van twee maatschappelijke groepen: de economen ![]() ![]() De aanvoerders van de stroming tegen belasting zijn de neoliberalen, die tegen iedere vorm en hoeveelheid van belasting zijn, meestal verborgen in de terminologie "Ik ben wel voor belasting, maar wat ik nu betaal is te veel" (de Volkskrant, 15-01-2005, door Frank Kalshoven, economie-redacteur):
Maar hiervoor geldt natuurlijk hetzelfde als het bordje in de goedkope bar: "Morgen alles gratis". Wat, zeldzamerwijs, een enkele keer wordt toegegeven (de Volkskrant, 11-04-2014, door Halbe Zijlstra, leider van de VVD-fractie in de Tweede Kamer):
Waarin toch ook nog een leugen staat: dit geldt niet automatisch voor liberalen ![]() ![]() Belastingparadijzen Landen die dusdanig asociaal of sociaal slecht georganiseerd zijn dat ze zelf geen redelijke levenstandaard kunnen onderhouden, en daarom de belastingtarieven (heel) laag houden ten einde spenderende rijken aan te trekken uit de landen waar ze rijk zijn geworden door de productieven in die beter georganiseerde landen geld af te troggelen onder het motto "rendement op investeringen". In zijn oorspronkelijk vorm meestal tropische landen, vaak eilanden, af te beelden met wuivende palmen, met op deze website als archetypisch voorbeeld gekozen de Kaaiman Eilanden (een kaaiman is een soort krokodil). Meer hierover bij kapitaalvlucht ![]() Beschaving, economisch Een land of economie is beschaafd, als je er met de meest basale vorm van arbeid, ongeschoolde arbeid, kunt voorzien in de kosten van levensonderhoud. Ook te vertalen: als iedereen potentieel een zinvol leven kan leiden. Bestedingen "Bestedingen" is in principe een algemeen term die aanduidt "Het uitgeven van geld aan iets", maar meestal wordt er mee bedoeld het geld dat door alle burgers wordt uitgegeven in de economie, als in tegenstelling tot "sparen" - andere nauw verwante termen zijn "consumentenvertrouwen" enzovoort. En het wordt vrijwel altijd gezien als een positieve factor: hoe meer bestedingen of consumentenvertrouwen, hoe beter het met de economie gaat. Een voorbeeld (de Volkskrant, 20-11-2013, column door Rens van Tilburg, econoom):
Al deze verhalen lijden aan een ernstig euvel als daar niet één ding wordt bij vermeld, wat zelden of nooit het geval is: "Waar worden die bestedingen gedaan? Binnen- of buitenlands? Na welke opmerking er nauwelijks nog iets uitgelegd hoeft te worden: het aanjagen van bestedingen in het buitenland zal de Nederlandse economie slechts verslechteren. En hoe wijd verspreid die fout is, blijkt uit de oproep van premier Rutte, gedaan ergens in 2013, om, ten einde de economie aan je jagen, een oproep aan de burgers te doen om een nieuwe auto te kopen. Die dus allemaal uit het buitenland kopen. En de Nederlandse economie dus verpesten. Bezuinigingen Net als zovele andere in de bespreking van de economie gebruikte termen is dit in principe een neutraal woord. En net als zovele andere in de bespreking van de economie gebruikte termen, heeft dit woord een sterk vertekende betekenis gekregen. De algemene term betekent: minder uitgeven. De gebruikelijke betekenis is: minder uitgeven door de overheid. En nog maar een heel klein beetje beperkter: minder uitgeven door de overheid aan sociale uitgaven. Maar de ware betekenis komt pas naar voren als je die laatste zaken: minder uitgeven door de overheid, met wat ruimer blik bekijkt. Want waarom zou de overheid minder moeten uitgeven? Antwoord: dat moet als de overheid geld tekort komt. dat wil zeggen: meer uitgeeft dan er binnenkomt. Met deze wat ruimere blik zie je meteen dat er twee oplossingen bestaan voor een overheid die geld tekort komt: minder uitgaven, of meer inkomsten. Dat laatste heet ook wel belastingverhoging. En wat is nu eigenlijk het verschil tussen minder uitgaven en meer belastingen: in beide gevallen gaat er geld van de burgers naar de burgers, want de overheid houdt geen geld vast. Maar er is wel een verschil in hoe de twee zaken over de bevolking verdeeld worden: belastingen worden verdeeld naar draagkracht: wie het meest profiteert van de maatschappij, moet ook het meeste bijdragen. Bij bezuinigingen gaat het in de praktijk dat wie het meest profiteert van de maatschappij, het minst moet bijdragen. Want, zoals gezegd: bij bezuinigingen gaat het in de praktijk grotendeels op bezuinigingen in de sociale uitgaven. En hoe ernstig dit gebruik van bezuinigingen is ingesleten, toont het volgende voorbeeld (de Volkskrant, 17-01-2014, van verslaggever Jan Hoedeman):
Oké, zou je zeggen: de opbrengsten die gaswinning gingen in de algemene pot van de economie, en van die algemeen pot profiteren de hoge inkomens het meest - daarom zijn het hoge inkomens. Dus wat doe je als de overheid minder gas kan winnen: dan compenseer je dat via de algemene pot. Via de belastingen. Dus wat schrijft de journalist, volkomen op de automatische piloot:
Zo heeft de combinatie van elite ![]() ![]() ![]()
Of een missie naar Afghanistan (De Volkskrant, 31-01-2014, van verslaggeefster Natalie Righton):
En is het woord "bezuinigingen" in geen velden of wegen te bekennen. Nee, "bezuinigingen", dat is voor het klootjesvolk. Dat trouwens tegen dit soort uitdelen aan het buitenland is (De Volkskrant, 16-12-2013, ANP):
Er klinken de laatst tijd ook steeds meer stemmen op om iets aan die democratie te gaan doen ... ![]() Billy-index De Billy-index (Billy: goedkoopste (boeken)kast van Ikea - ca. 50 dollar) en zijn voorganger de Big Mac-index (hamburger: ca. 5 dollar) zijn bedacht om verschillen in valuta-waarde te compenseren bij vergelijking van economische factoren in verschillende landen. Wat deze indices laten zien is hoe de fictieve grootheid "geld" terugvertaald moet worden in "werkelijkheid". Naast deze originele betekenis, is er een tweede, verder reikende, te formuleren. Dat is: hoeveel uur je moet werken om het standaardproduct te kunnen aanschaffen. En de derde, nog verder reikende: hoeveel uur je moet werken ná aftrek van de kosten van levensonderhoud om het standaardproduct te kunnen aanschaffen. Gebruik makende van de enige vorm van standaardwerk: ongeschoolde arbeid. Bullshit-banen We nemen niet de moeite iets te gaan schrijven dat al zo uitstekend gedaan is dat het niet te verbeteren valt (de Volkskrant, 16-02-2022, rubriek De kwestie, door Peter de Waard):
Wat allemaal nogmaals onderstreept: het idee dat er in de zogenaamde vrije-markt economie ![]() ![]() Centraal Planbureau Het Centraal Planbureau (CPB) is een overheidsinstelling, waarvan verwacht wordt dat het met name de regering advies verschaft, gevraagd en ongevraagd, over zaken aangaande economie. Maar dat laatste houdt natuurlijk bijna automatisch ook algemeen maatschappelijke zaken in. Even natuurlijk is de verwachting dat deze adviezen alleen geleid worden door zaken uit de werkelijkheid en economische wetenschappelijke kennis. Nu is dat laatste een probleem, want er is een grote hoeveelheid discussie over de wetenschappelijkheid van de economische kennis, waarbij ook de partij die beweert dat er helemaal geen wetenschappelijke economie bestaat een niet onaanzienlijke hoeveelheid aanhangers heeft, natuurlijk voornamelijk bij wetenschappers van buiten de economische wetenschap. Het is dus überhaupt lastig voor het CPB om heel erg brede steun te krijgen voor de neutraliteit en wetenschappelijkheid van haar adviezen. Dat in aanmerking nemende, kan aan de hand van datgene dat het CPB aan adviezen en andere publicaties naar buiten brengt ![]() De voornaamste reden van dit disfunctioneren is ook ooit gepubliceerd door het CPB: het CPB wordt gedomineerd door het neoliberalisme ![]() Communisme Hier geen politiek systeem, maar een economisch - staande voor "ingrijpen in de economie". Als economisch systeem is communisme de tegenpool van dat andere extreem: de volkomen vrije economie, af te korten tot "vrije economie". Voor de vrije economie geldt: wat het hardste groeit, zal de rest altijd volledig domineren ![]() ![]() Uit de economische groeiwetten volgt ook dat de enige manier om dat te voorkomen is wereldwijde, althans: economie-wijde, wetgeving. Economie-wijde wetgeving is hetzelfde als communisme. Ook voor tussenvormen tussen vrije markt en communisme lijkt het bestaan van communisme onmisbaar ![]() Afgekort: communisme is de enige manier om op de langste termijn de economie levend te houden. Met als alternatieven de bekende sociologische: revolutie in haar diverse vormen. De manier waarop het communisme als politiek systeem aan de macht kwam in Rusland. Consumentenvertrouwen Consumentenvertrouwen is de neiging van de burgers in het algemeen tot het doen van bestedingen, in plaats van het sparen. Een stijging van het consumentenvertrouwen, dat wil zeggen: de neiging tot het meer doen van bestedingen, wordt gezien als een positieve factor in de beschrijving van de toestand van de economie. Dat is, indien gedaan zonder verdere specificatie, onjuist - zie bestedingen ![]() Controle In het kader van de neoliberalisering en de terugtredende overheid is er naast het al besproken verschijnsel van het "betaald advies" ![]()
Wat is het volgende idee: directeuren die zelf hun salaris mogen bepalen ... ? Oh nee, laat dat vraagteken maar weg. Dat bestaat ook al lang ... Dat heet zelfregulering ![]() Nog een variant: de aangekondigde controle (de Volkskrant, 06-10-2014, van verslaggeefster Yvonne Hofs):
Daarna kan al dat extra geld weer subiet de deur uit. Cyclus, algemeen De term "cyclus" staat in het algemeen voor een proces waarbij dezelfde reeks toestanden voortdurend opnieuw optreedt. In de economie zijn daarvan voorbeelden op diverse schalen denkbaar, het meest helder in de praktijk als de zogenaamde "varkenscyclus": "Is de prijs van varkensvlees hoog, gaan boeren meer stallen bouwen en meer biggen fokken, stijgt het aanbod, daalt de prijs, breken de boeren hun stallen weer af of gaan failliet, daalt het aanbod, stijgt de prijs, enzovoort". Het aantal toepassingen hiervan is legio. De lengte van de cyclus hangt af van de "doorlooptijd" van het product, voor het voorbeeld: de tijd nodig voor het opfokken van biggen tot slachtrijpheid. De meest grootschalige cyclus is vermoedelijk deze: "Is er sprake van een meer egalitaire samenleving, werken mensen veel samen, ontstaat er grotere welvaart, wordt het aantrekkelijker om te gaan graaien, ontstaat steeds grotere ongelijkheid, ontstaat er steeds meer macht bij de elite, stopt de samenwerking, vervalt de lagere klasse tot armoede, hakt men de hoofden van de elite af, heeft men een meer egalitaire maatschappij, gaat men weer samenwerken, enzovoort". De omlooptijd hiervan ligt vermoedelijk in de eeuwen. De Nederlandsche Bank De Nederlandsche Bank of DNB is in theorie de instelling die namens de overheid toezicht houdt op banken, financiële instellingen en ook pensioenfondsen. In de praktijk is de DNB een actieclub voor rijken, oligarchen, kosmopolieten en andere vormen van elite, die totaal geen toezicht houdt op banken (zie uit een lange reeks het geval van de DSB), de huidige (schrijvende 2013) pensioengerechtigden hun pensioen wil ontzeggen, en de pensioenpotten wil overbrengen naar waar ze de Nederlandse goudvoorraad heeft gestald: het buitenland en met name Amerika, zodat de rijke kosmopolieten daar naar toe kunnen vluchten en een appeltje voor de dorst hebben. Welke rijkdom die kosmopolieten verwerven door dit soort plannetjes en de uitvoering ervan (de Volkskrant, 10-12-2013, van verslaggeefster Yvonne Hofs):
Wat de lieden van de DNB vinden omdat meer-loon voor een flink deel terechtkomt bij de werkenden, de productieven de mensen die economisch wat opleveren, en lastenverlichting komt voor het overgrote deel bij de hogere inkomens, de rijken, de parasieten. Zijzelf dus. Hetgeen zelfs de gewone burgers gaat opvallen (de Volkskrant, 11-12-2013, ingezonden brief van Anneke Palsma, Poortugaal):
Waarmee de alhier gegeven kwalificaties, in strijd met het keurige imago van de DNB, al volkomen onderbouwd zijn. Voor een stroom soortgelijke berichten, zie hier ![]() Diensteneconomie Diensten vormen de derde sector van de economie, onder de eerste twee: de voedsel- en industriële productiesectoren - zie economische sectoren ![]() Wat hier bedoeld wordt met "diensteneconomie" is een opvatting die ergens in de jaren zeventig bij economen opgeld heeft gedaan, dat je de economie van het land kan bouwen op de dienstensector ![]() ![]() Deze les heeft nauwelijks invloed op de rest van de ideeën van de economen, die bijna even dwaas zijn als dat van de diensteneconomie ![]() ![]() Dollar Zoals betoogt in Financiële wereld ![]() Economen Net als voor sociologen geldt dat de beroepsgroep der economen ook een speciale rol spelen in het vak der economie. Waar de sociologen hun vak verraden door het onderhouden van ideologieën, doen economen dat door het onderhouden van twee nauw verwante zaken: het onbeperkt uitleven van het eigenbelang, en het lakei-schap voor de rijken - dat laatste doen ze namelijk in de hoop en wetenschap dat door hun lakei-schap ze de half-verorberde resten van de maaltijd der rijken toegeworpen krijgen, welke copieuze maaltijd de rijken stelen van de werkenden van de maatschappij. Dit alles enigszins zwart-wit voorgesteld natuurlijk, maar bij beperkte ruimte de samenvatting van de werkelijkheid die er het dichtst bij komt. Een van de ergste misdaden van economen is het verspreiden van de leugens dat belastingbetalen schadelijk is voor de economie, en dat een grote overheid schadelijk is voor de economie. Zonder een grote overheid is er geen infrastructuur en loopt ieder land vast wegens het instorten van bruggen en dergelijke, en op termijn loopt Nederland onder water. Het idee dat je een kleine overheid kunt hebben en toch dit soort voorzieningen wordt ontkracht door het feit dat dit nergens gelukt is. Het idee dat belastingbetalen slecht is voor de economie, is weerlegd hier ![]() Beide ideeën worden door de gemeenschap van economen verkondigd omdat dit ideeën zijn uit het neoliberalisme ![]() Voor een voorbeeld van andere specifieke fouten begaan door economen in deze verzameling, zie hier ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Europese Centrale Bank De ECB is een instelling van het Europese Imperium ![]() ![]() ![]() Financiële wereld De dominante economische theorie van dit moment, schrijvende 2013, is het neoliberalisme ![]() ![]() Op het ogenblik van schrijven is dit lichaam van belangengroepen bezig de kosten van de kredietcrisis te verhalen op de onderste tweederde van de maatschappij ![]() Toepassing van het neoliberalisme, absolute vrijheid, op de financiële markten leidt tezamen met de wetten van de groei tot het uiteindelijke doel dat alle kapitaal in de handen van één persoon terecht komt. Uit bovenstaande inhoudelijke beschrijvingen blijkt dat de huidige financiële wereld een status heeft die sterk lijkt op die van de financiële instelling die het langst de oudheid gedomineerd heeft: de woekeraars ![]() ![]() Meer over de financiële wereld en haar werkingen hier ![]() ![]() Addendum 2018: door recente economische groei is bekend geworden hoeveel de financiële wereld ongeveer kost, zie hier ![]() Flexwerker Een flexwerker is iemand die voor een grotere organisatie werkt zonder een (vast) arbeidscontract, en dat dan vrijwel altijd voor kortere tijd (weken en maanden in plaats van jaren) en bij verschillende organisaties. Omdat ze bijna per definitie in hun eentje opereren, is er dus een overlap met het begrip ZZP'er ![]() Er zijn twee soorten flexwerkers: de hogeropgeleiden en hogerbetaalden, en de lageropgeleiden en lagerbetaalden. Het flexwerken is ontstaan onder hogeropgeleiden, met name in baantjes als consultancy, advisering, projectmanagement enzovoort. Ten eerst omdat daar bij bedrijven en instellingen behoefte aan als ze korter durende projecten hebben, en ten tweede omdat dat voor de betreffende flexwerkers voordelen heeft: ze konden ten tijde het ontstaan van het verschijnselen meer verdienen als flexwerker dan als vaste kracht. In tijden van weinig of geen economische groei vervalt dit voordeel grotendeels, maar velen vinden de omgeving met minder verplichtingen aangenaam. De tweede vorm van flexwerken is die onder laagopgeleiden. Hun positie is simpel en al veel langer bekend onder een andere naam: "dagloner". Een dagloner krijgt ongeveer hetzelfde als een vaste kracht, en vaak zelfs minder, en dan zonder de voordelen van het vaste-kracht zijn. Dagloner-zijn is bijna synoniem met "uitgebuit worden". De werkgever van de dagloner verkeert in de omgekeerde positie: hij heeft slechts voordelen bij het gebruiken van dagloners. Het daglonerschap was de normale vorm van werkgelegenheid tot aan het ontstaan van de sociale maatschappij, ergens in de loop van de twintigste eeuw. Het daglonerschap, flexwerk voor lageropgeleiden, is te kenschetsen als "Dickensiaanse tijden". Uit het voorgaande spreekt het voor zich dat in de huidige maatschappij, schrijvende 2013, het flexwerken sterk gepromoot wordt, door zowel werkgevers als ook in de media ![]() ![]() ![]() Fusies, bedrijven De mening over en houding ten opzichte van fusies van bedrijven is een verschijnsel dat sterke gelijkt op dat van de lengte van de rokken in de damesmode: in een ongeveer tien-jarige cyclus gaat het op en neer ![]() ![]() ![]() Fusies, instellingen Fusies van instellingen, met name overheidsinstellingen, verschillen van die bij bedrijven ![]() De vermoedelijke reden dat er bij bedrijven wel op fusies wordt teruggekomen, is omdat bij bedrijven veel beter op het nettoresultaat wordt gelet, omdat dat uitgedrukt kan worden in geld. Het eenrichtingsverkeer bij de fusies van instellingen leidt ertoe dat deze instellingen steeds groter worden, tot over de grens van het absurde. Zo worden gemeentes en provincies samengevoegd, met als reden "Dat door die grenzen het overleg over gemeenschappelijk zaken zoals wegen zo moeilijk wordt" - ten tijde van schrijven, november 2013, de motivatie van de huidige minister van Binnenlandse zaken, Ronald Plasterk, om het aantal provincies terug te brengen naar 5, en het aantal gemeentes naar 200. Met het gehanteerde argument in de hand is te verwachten dat over enkele jaren het aantal provincies teruggebracht zal zijn tot één, en over twee decennia het aantal gemeentes hetzelfde aantal heeft bereikt. De staat Nederland valt dan samen met de provincie Nederland en de gemeente Nederland. Op dat moment zijn er totaal geen barrière meer in het overleg over gemeenschappelijke zaken, en heeft het bestuur van Nederland zijn maximale efficiëntie bereikt: drie organen om hetzelfde te besturen. Waarna twee van die organen afschaft kunnen worden. Op welk moment mogelijkerwijs de Staat der Nederlanden samengaat met omliggende elanden in één groot Europa, zodat alle bestuur van hele Europa gedaan kan worden vanuit één plaats: Brussel. Geld Onder de noemer "geld" valt alles dat dient als hulpmiddel bij het ruilen van goederen of diensten, en als zodanig is het een van de oudste economische begrippen. In zijn oudste vormen heeft het meestal zelf ook al dan niet economische waarde, zoals bijvoorbeeld in de vorm van zout, waarvan de term "salaris" afstamt, dat ook directe praktische waarde heeft, of goud, dat een min of meer universele emotionele waarde heeft. In alle gevallen gaat erom om het proces van ruil, per definitie een twee-weg proces tussen twee individuen, te kunnen uitbreiden tot drie- en meerweg: het geval van de schoenmaker die wil ruilen met de slager die op dat moment geen schoenen, maar wel een nieuw mes van de smid nodig heeft - door te ruilen met "geld" van schoenmaker kan de slager bij de smid dat "geld" weer ruilen voor een mes. Waarna de smid met dit "geld" kan ruilen met de schoenmaker, en het "geld" in principe niet meer nodig is, en weer vernietigd zou kunnen worden. Hetgeen laat zien dat "geld" niet zelf waarde hoeft te hebben. Bijvoorbeeld: de schoenmaker roept een toverfee op, die geeft hem tijdelijk wat gouden munten, en na de drieweg-ruil komen de munten weer bij de schoenmaker, die ze teruggeeft aan de toverfee. In de praktijk hebben ook drieweg-ruilen natuurlijk nog een probleem, als de verschillende elementen in de ruil ongelijke waarde hebben: bijvoorbeeld: het maken van een schoen kost meer tijd als het maken van een mes. Voor welke gevallen het handig is het geld te laten bestaan, zodat het aangevuld kan worden, en voor latere grotere uitgaven kan worden gebruikt. Maar het is wel de bedoeling dat het totaal van alle ruilen in evenwicht is, dat wil zeggen: er is geen geld bijgekomen of afgegaan. Van welk besef in de hedendaagse realiteit druk gebruik wordt gemaakt. In feite gold het eigenlijk als voor goud, en zilver, omdat dit slechts weinig economische productieve waarde heeft, maar de langdurige geschiedenis van het verbinden met emotionele waarde, heeft het goud de schijn van een eigen waardevastheid gegeven. Met als tussenfase het ontstaan van munten van "mindere" waarde, is het papiergeld ontstaan, met papierwaarde, en met de ontwikkeling van de ict-technologie, het bit-geld, geld dat alleen bits in een computer is. Bitgeld kan je ook in de praktijk, en niet slechts in theorie, aanmaken in oneindige hoeveelheden, oneindig hier staande voor: "Meer dan voor welke behoefte dan ook, hoe groot je die behoefte ook maakt". Het kunnen creëren van oneindige hoeveelheden geld met letterlijk de druk op een knop geeft natuurlijk problemen, als er geen duidelijke en dwingende afspraken zijn over wie dat mag doen. Daarover meer hier ![]() De definitieproblemen rond geld hebben uiteindelijk slechts één zinvolle oplossing, bedacht door de sciencefiction auteur Jack Vance ![]() Gevangenendilemma Het gevangenendilemma staat model voor veel situaties waarin de burger zich in met name zijn economische interacties bevindt. Voor wie het niet kent: twee criminelen zijn gepakt tijdens de voorbereiding van hun misdaad, en door de politie in twee aparte cellen gezet. Ieder van de gevangen wordt een aanbod gedaan: "Beken dat jullie alle twee het gedaan hebben, en jij krijgt wat minder straf." Als beiden zwijgen komen ze misschien vrij. Als beiden bekennen, zijn natuurlijk twee de sigaar. Maar ze weten niet van elkaar wat ze gaan doen. Heb je vertrouwen in elkaar, of denk je alleen aan je eigen hachie? Het gevangenendilemma gaat over wat je moet doen in interactie met anderen, terwijl je niet voldoende informatie hebt over de betrouwbaarheid van de anderen. Kortom: dit gaat over vertrouwen ![]() Over de basiskeuze kan wel een uitspraak worden gedaan, want je kan dit onderzoeken middels de zogenaamde speltheorie ![]() In de praktische maatschappij werkt dit op een glijdende schaal: voor nabijstaande mensen, in eerste instantie familie, wordt vertrouwen veel eerder betoond en veel langer volgehouden dan voor verder af staande mensen. Vertrouwen is zo ongeveer de meest basale factor voor het functioneren van een maatschappij ![]() Meer over het gevangenendilemma en tit-for-tat hier ![]() Groei, economisch, globaal Op de langere termijn, van honderden jaren, wordt de economisch groei, behalve door basale van beschikbare grondstoffen bepaald door twee factoren: sociale stabiliteit en technologische ontwikkeling. Sociale stabiliteit staat hier voor alle factoren die er toe leiden dat iemand de vruchten van eigen inspanning kan behouden, en die niet ontnomen worden door machthebbers van één of andere soort. Technologische ontwikkeling staat hier in feite voor natuurwetenschappelijke ontwikkeling, waarvan de eerste het geestelijke aspect is en de motor, en het tweede het praktische. Techniek is niets anders dan de verzameling hulpmiddelen bedacht door de mens om haar overlevingstaken te vergemakkelijken en uit te breiden. Globale economische groei is dus mede een maatstaf voor de capaciteit om de omstandigheden van de natuur het hoofd te bieden voor de betrokken menselijke groep als geheel. Oftewel: de kracht van de betreffende cultuur. Dit blijkt uit de vrijwel één-op-één koppeling tussen bbp en alle andere culturele indicatoren, wereldwijd gezien ![]() De wetenschappelijke en technologisch ontwikkeling is op grove schaal gedurende langere tijd een exponentieel proces: nieuwe techniek brengt weer meer nieuwe techniek voort. Wat meer van nabij bekeken, op de schaal van tientallen jaren, bestaat dit proces uit aparte stappen, die ieder voor zich bestaan uit de deelprocessen van exponentiële groei, stabiele groei, en verzadiging ![]()
Dit is een grafiek van de groei van het aantal bekende chemische en natuurkundige elementen in de loop van de tijd, duidelijk bestaande uit een aantal achtereenvolgende S-curves. Iedere keer als er een nieuwe methode ontdekt werd om elementen te ontdekken, nam het ontdekte aantal exponentieel toe, om al snel af te vlakken, omdat het aantal daadwerkelijk bestaande elementen nogal klein is - een stuk of honderd. De ontdekking van elementen kan vervangen worden technologische productiemethoden, en je krijgt dezelfde soort grafiek. De factor die zorgt voor verzadiging is vermoedelijk de hoeveelheid rijkdom die aan de economie onttrokken wordt doordat ze bij de machthebbers die niets produceren en niets technologisch ontwikkelen belandt. Dit is het globale model, dat met de nodige details ingevuld en uitgebreid moet worden. Groeiwetten De groeiwetten zijn bekend uit een reeks gebieden: het proces van het dichtgroeien van het slootje door het verdubbelen van het aantal kroosblaadjes, het proces van verdubbeling van het aantal cellen groeiende uit de eicel leiden tot een volwassen mens, en het proces van het verdubbelen van je kapitaal in dertig jaar door de samengestelde interest. De wiskunde vat dit allemaal samen als "exponentiele groei" of een "exponentiële functie". Een belangrijk kenmerk van een exponentiële functie is dat hij op den duur altijd harder groeit dan welke andere functie dan ook. En tussen exponentiële functies onderling dat degene die het hardste groeit, dat wil zeggen, met de grootste exponent, dat wil zeggen met de grootste groeifactor, op den duur altijd oneindig, onbeperkt, veel groter wordt dan de andere. En heb je twee functies met dezelfde exponentiële groei, wordt degene met de grootste startwaarde altijd oneindig veel groter dan de lagere. Omdat dat laatste misschien onwaarschijnlijk klinkt, een kleine illustratie:
Enzovoort. Omdat niet alleen de waarde maar dus ook de groei van de waarde steeds harder gaat, noemt men het wel dat de functiewaarde "explodeert". Een afkorting voor "praktisch gezien uit de hand loopt". Meer over de algemene groeiwetten hier ![]() Dit geldt allemaal dus ook voor de economische gevallen: leggen twee personen een bedrag in tegen dezelfde rente, oftewel hetzelfde groeipercentage, dan wordt op den duur het verschil tussen de twee in werkelijke munten altijd onbeperkt, oneindig, groot. Nu is er bij alle overige voorbeelden van exponentiële groei altijd een einde aan die groei: de groei van het aantal eendekroosblaadjes houdt op als de sloot vol is, de groei van de mens houdt op bij circa 2 meter lengte en 80 kilo, enzovoort. Meestal, als in het geval van de mens, heeft de natuur ervoor gezorgd dat die groei op tijd ophoudt, dat wil zeggen: zonder schadelijk te worden. In speciale omstandigheden is die remmende factor afwezig of ontregelt, en dan is er wel schade, bijvoorbeeld als het zwemwater te warm wordt en de algengroei explodeert. Er is dan uiteindelijk ook wel weer een remmende factor, maar dat leidt meestal ook tot het instorten van de hoeveelheid van de groeiende stof. Als een ziektekiem in het lichaam te succesvol is, wint de ziektekiem wel van het lichaam, maar gaat het lichaam doodt, en de ziektekiem, tenzij hij heeft kunnen overspringen op een ander lichaam, ook. Onbeperkte exponentiële groei leidt dus altijd tot problemen. Een waarheid als een koe, behalve in de economische wetenschap en in discussies over economie. Daar hanteert men de theorie van de onbeperkte waarde van de groei op meerdere punten. Ten eerste eerste in de financiële wereld: een vaste rente voor iedereen en geen beperking verdere beperking op de groei, betekent dat de grootste kapitalen steeds groter zullen worden ten opzichte van de kleinere. En er uiteindelijk dus een klein aantal zeer grote kapitalen zullen overblijven. Of, in zijn extreem: dat één iemand alle kapitaal bezit. Het idee dat ook in de financiële wereld alles onbeperkte moet kunnen groeien is hetzelfde idee als dat van de onbeperkte vrijheid in de economie en alle economische handelen. Hetgeen we kennen als het neoliberalisme ![]() Het is duidelijk dat in de werkelijkheid altijd op één of ander, niet te voorpellen, punt zal leiden tot een catastrofe. Het tweede punt waarin men in de discussie over de economie het idee van onbeperkte groei hanteert, is dat van de algehele economie. Die moet volgens alle gangbare theorieën altijd groeien met een zeker minimumpercentage, dat wel enigszins varieert, maar dicht bij de 3 procent ligt. Bij nul procent groei spreekt men van economische stagnatie, hoewel de economie dan gewoon op het al bestaande niveau doordraait. Ook van deze toepassing van het idee van onbeperkte exponentiële groei staat vast dat het leidt tot een catastrofe, waarvan redelijk voorspelbaar is dat het iets met milieu, klimaat of grondstoffen zal betreffen. Voor het bewijs van de geldigheid van de groeiwetten in de huidige, praktische, economie, zie hier ![]() Met het bewijs van de geldigheid van de groeiwetten, is tevens het bewijs geleverd dat een (neo)liberaal economisch systeem, indien lang genoeg volgehouden, altijd zal eindigen met bijna alle rijkdom in de handen van een groep enkelingen. Dit proces is dus al geruime tijd aan de gang en heet "de groeiende tweedeling" ![]() ![]() Hefboom (In ontwikkeling) Hervormingen De neutrale en inhoudelijke vorm van de term "hervorming" staat voor het veranderen van de toestand van één of andere zaak, meestal van sociaal-economische aard en meestal wat groter. In deze verzameling natuurlijk met de nadruk op de economische component. Met als hier gekozen voorbeeld: "hervorming van de arbeidsmarkt". In de neutrale betekenis is dit "Het strenger of minder streng maken van het ontslagrecht", of "Het verlengen of verkorten van de duur van de WW". Waarna er meteen overgegaan kan worden op de praktische betekenis van "hervormingen", die waarin het wel gaat over "veranderen", maar niet zomaar een willekeurige kant op. In de dagelijkse praktijk gaat "hervormingen" vrijwel altijd gaat over verslechteringen van alles dat sociaal is in de maatschappij - bij "hervorming van de arbeidsmarkt" gaat het altijd, zonder uitzondering, over "versoepeling van het ontslagrecht" en "een kortere duur van de WW". Oftewel: in de praktische betekenis van de term "hervormingen gaat het altijd om een toename van alles dat staat voor individualisme, graaien, en parasiteren. De term "hervormingen" behoort dan ook tot het vaste repertoire van alle hogerbetaalden, directeuren, bankiers, bestuurders, VVD-politici, D66-politici, Mark Rutte, Bernard Wientjes, Stef Blok (zie sociopathie ![]() ![]() ![]() ![]() Voor voorbeelden, zie hier ![]() Huishoudboekje Volgens alle economen ![]() De reden om de methode van het huishoudboekje te veroordelen, is dat het huishoudboekje redelijk simpel is, en economen willen niet dat duidelijk wordt hoe de economie functioneert. Dat is omdat dat functioneren, vooral bij grotere economieën, inhoudt dat de productie, het werk, gedaan wordt door één deel van de bevolking, en het profiteren ervan voornamelijk door een ander - de leiders of bestuurders. Sinds de opkomst van de (hogere) middenklasse die deelneemt aan het bestuur en het lidmaatschap van economen van die klasse, is het voor economen dus zeer onvoordelig om te laten zien hoe de economie werkt, omdat dat dan tevens zou laten zien hoe zij ervan profiteren, of gezien vanuit de producerenden: parasiteren. Dat de economie van landen iets ingewikkelder is dan een huishoudboekje van ene privé-persoon is natuurlijk waar, maar even waar is dat dat absoluut geen reden is om het probleem van de beschrijving ervan aan te pakken op de manier waarop natuurwetenschapper ingewikkelde problemen aanpakken: begin bij de simpele gevallen, en breidt dat stap-voor-stap uit. Dat dit begin niet ingewikkeld is, is aangetoond hier ![]() ![]() ![]() Homo economicus De term "homo economicus" staat voor het idee dat mensen, alle mensen, hun beslissingen nemen op grond van een rationele afweging van kosten en baten, en dat alleen uitgedrukt in geld. De term kwam sterk in zwang in de jaren tachtig, tegelijk met andere ideeën als "greed is good", en de rest van het neoliberalisme. In die tijd werkten economen vrijwel universeel met dit idee. De term "homo economicus" lijkt enigszins onder druk te staan, naar aanleiding van onderzoeken door sociaal-psychologen en aanverwante, die hebben laten zien dat het volstrekte onzin is, zelfs als benadering. Deze bezwaren zijn ook doorgedrongen tot de kringen der economen, waarvan sommigen beweren dat ze er ook van op de hoogte zijn. In de praktijk hanteren economen nog steeds vrijwel universeel het idee van de homo economicus. Op deze regel is een belangrijke uitzondering. Mensen of burgers in het algemeen handelen niet volgens de homo economicus, maar is één groep die wel als zodanig denkt en handelt: de top van de maatschappij en de rijken. Bij al hun doen en laten gaat het maar om één enkel ding: hoeveel geld houd ik er aan over. Dat heeft een simpele oorzaak. Ten eerste moet je een soort van afwijking hebben om rijk te willen worden of te zijn. Ben je eenmaal rijk, dan is je leven geregeld. Naast het aangaan van gevaarlijke uitdagingen, ook een bekende hobby van de rijken, is er nog maar één ding waar je als rijke je leven "zin" kan geven, "zin" zijnde "zin" in de ogen van de rijke zelf: nog rijker worden. In die zin vervullen de economen ![]() Inkomensverdeling Inkomensverdeling heeft verscheidene synoniemen als "inkomensverdeling" en "inkomensongelijkheid". De gebruikelijke tweedeling is "rechts is voor grotere verschillen, links is voor kleinere". En dat geldt over de hele wereld. Dat wil zeggen: de enigszins beschaafde westerse wereld, want daarbuiten geldt het absolute "Winner takes all" waarbij "winner" slaat op de huidige machthebbers. Wat de wenselijke inkomensverdeling is, is redelijkerwijs bekend. De ene grens waarbinnen deze ligt, is die van de vrijwel gelijke verdeling - die heeft alleen langere tijd bestaan binnen het communistische systeem, met name de toenmalige Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie is als economie redelijk succesvol geweest, zoals blijkt uit het winnen van de Tweede Wereldoorlog van de Duitsers - dat is gebaseerd op de grotere vermogen om als (groter) land om wapens te produceren, en de productie van wapens is industriële productie, dus een goede maat voor de economische capaciteiten. De inkomensverdeling in de Sovjet-Unie is dus een geldige ondergrens. De tweede grens wordt gegeven door de westerse economieën, en de verdeling daarbinnen. Die verdeling luidt dat landen economisch sterker en zijn en beter functioneren naarmate de inkomensverschillen kleiner zijn. Met als uiteinde aan de goede kant de Scandinavische landen, die op bijna alle sociaal-culturele factoren ![]() De conclusie uit deze nauwelijks of niet omstreden of te bestrijden gegevens is dus dat de optimale inkomensverdeling ligt ergens tussen die in de Scandinavische landen en de Sovjet-Unie. Het is volkomen duidelijk dat geen enkel bestaand land zich in dit gebied bevindt, en dat voor de hele wereld geldt dat de inkomensverschillen te hoog tot veel te hoog zijn. Overigens is dit een bevestiging van de meer algemene regel dat te grote verschillen in de snelheden van de verschillende onderdelen van een grote, zich op enigerlei wijze bewegende, massa deeltjes leiden tot onwenselijk nevenverschijnselen van de algemene vorm van "wervelingen" ![]() ![]() ![]() De maatschappelijke over inkomensverdeling in de westerse landen vertoont de bekende tweedeling: de lagere inkomensgroepen tot ongeveer tweederde zijn voor kleinere inkomensverschillen, "nivellering" geheten. De topderde van de maatschappij is vrijwel geheel voor verdere denivellering - en ontkennen soms ook het bestaan ervan ![]() Deze werkelijkheden worden natuurlijk bestreden door alle aanhangers van het neoliberalisme, en dat is dus de hele huidige westerse leidende klasse op een paar enkelingen na ![]() En deze trends worden nog eens veelvuldig versterkt door het effect van de groeiwetten ![]() Meer details en bewijzen hier ![]() ![]() ![]() Innovatie Innovatie is in principe een term voor het algemene begrip "vernieuwing". In een economische context bedoelt men het vernieuwen van methoden voor het maken van bestaande producten of diensten, of het ontwikkelen van nieuwe producten of diensten. Daar waar het gaat om producten, hoort "innovatie" vrijwel uitsluitend bij de techniek en de natuurwetenschappen. Daar waar het gaat om diensten, hoort de innovatie in de praktijk voor het overgrote deel bij de ICT-technologie. Deze vormen van innovatie zijn verantwoordelijk voor een dusdanig hoog percentage van de economische groei en de bijbehorende maatschappelijke vooruitgang, dat de bijdrage van de rest op nihil kan worden gesteld. In de politiek en andere beleidsvorming wordt de term "innovatie" voornamelijk gebruik in combinatie met frase "het stimuleren van". De in dat kader gedane uitspraken en genomen beslissingen zijn voor het overgrote deel zinloos, tot contraproductief. De reden is dat de betrokken wel enig zicht hebben op de rol van innovatie, maar haar onderbouwing in techniek en natuurwetenschap niet weten, niet willen weten, of wel weten maar desondanks er tegen zijn. Welk complex van factoren het gevolg is van één andere: de personele bezetting van politiek en beleidsmakers bestaat voor het over-, overgrote deel uit alfa's en gamma's, mensen uit de reeks van literaire en sociologisch studies ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Vanwege deze houdingen van de alfa's en gamma's zal een effectief beleid voor innovatie altijd onmogelijk zijn, tot de alfa's en gamma's in politiek en beleid grotendeels vervangen zijn, of er een programma tot heropvoeding van de alfa's en gamma's wordt gestart. Het tweede is bijzonder onwaarschijnlijk. Het eerste is mogelijk in het kader van een maatschappelijke revolutie, indien komende ongetwijfeld met een andere aanleiding. Investering Iemand geld geven, zodat die iemand kan werken aan iets dat nu nog geen producten oplevert, maar dat in de nabije toekomst zal doen. Waarna hij met de opbrengst van de verkoop van die producten het geleende geld, plus een rente voor onkosten en risico's, terug kan geven. Het bestaan van een risico maakt dit voor particulieren en grotere bedragen een ongewenst zaak, zodat de mogelijkheid te investeren een taak is voor de overheid. Omdat investeren equivalent is aan het creëren van geld, met de bijpassende mogelijkheden van misbruik, kan deze taak in een maatschappij die oplichting, fraude en misdaad wil voorkomen, net als de overige geldvoorziening, alleen voorbehouden zijn aan de overheid. Kapitaal Neutraal gezien is de term "kapitaal" een aanduiding voor "een grote hoeveelheid geld". Maar zo'n intuïtief "duidelijke" uitleg is eigenlijk helemaal niet duidelijk, omdat er geen enkele goede definitie bestaat van de term "groot" ![]() Overigens: "kapitaal kan in twee contexten gebruikt worden: de persoonlijke en de organisatorische of bedrijfsmatige. In het vervolg gaat het om de persoonlijke variant, die ook wel aangeduid wordt als "vermogen" Op dit moment in de uitleg zijn er dus een aantal problemen die allen te maken hebben met de waarde van geld. De meest zinvolle oplossing daarvan onder ogen gekomen van de redactie is die van sciencefiction auteur Jack Vance ![]() Met deze aanname is een enigszins zinnige definitie van "kapitaal" of "vermogen" te geven: een dusdanige hoeveelheid geld dat je de rest van je leven niet meer hoeft te werken. Een hoeveelheid die kan variëren met leeftijd, maar waarvoor je een gemiddelde kan nemen, gebaseerd op de gemiddelde levensverwachting. Nemende een hoeveelheid van ongeveer 50 jaar potentieel werkzaam leven, is dat gemiddelde dus 25 jaar. Een "kapitaal" is dan het bedrag overeenkomend met 25 jaar ongeschoolde arbeid. In het Nederland van 2014 uitgaande van het minimumloon van een kleine 20 duizend euro, dus 500 duizend euro. Wat vroeger een miljoen gulden was. In een meritocratische maatschappij is kapitaal of vermogen verdeeld op dezelfde manier als de beloning van werken: "loon-naar-werken" ![]() Wat betreft "kapitaal" geldt dit in versterkte mate, want kapitaal is op zijn gunstigst "gespaard inkomen". De werkelijkheid is deze (de Volkskrant, 28-03-2014, rubriek De kwestie, door Peter de Waard):
En hoe waar het tweede is, blijkt eruit dat zelfs het eerste veel te positief is afgeschilderd, zoals gezien in loon-naar-werken ![]() De conclusie die hieruit volgt is dusdanig vanzelfsprekend, dat zelfs de Volkskrant hem durft te publiceren:
Waarop de vervolgconclusie even logisch is: alle (persoonlijke) vermogen boven dat van "kapitaal", een leven aan ongeschoolde arbeid, dient onmiddellijk en in één keer geschrapt te worden. Terug naar de meritocratie: loon-naar-werken - of inkomen-naar-bijdrage. Kapitaalvlucht Een van de basisvoorwaarden voor het bestaan van kapitalisme is vrijheid van economisch verkeer. Zo wordt in ieder geval altijd maar dan ook altijd beweert. Dit geldt dus ook voor de basis van alle economische verkeer: het bijpassende geldverkeer. Kapitalisme valt of staat met het vrij verkeer van geld. Het vrije verkeer van geld leidt volstrekt automatisch tot enkele nevenverschijnselen. Met als allereerste is daar het stromen van van geld naar waar het het meeste opbrengt, en als ongeveer gelijke tweede het stromen van geld waar het het minste kost - om geld te verwerven of te hebben. En het allergunstigst is het dus om geld eerst te steken in plaatsen waar het het meest opbrengst, om bij voldoende resultaat dat resultaat vervolgens te brengen naar waar het hebben ervan het minste kost. Dat laatste wordt wel eens veroordeeld door sommige mensen, onder de noemer "belastingontduiking", maar dat zijn echte of proto- of crypto-communisten, of in ieder geval ideeën die totaal niet deugen (de Volkskrant, 13-12-2013, column door Arnon Grunberg)
Dat laatste is, zoals we gezien hebben, een leugen: Griekenland is een land waar investeringen weinig opbrengen, dus wie eenmaal geld heeft, brengt het naar het het minste kost: het buitenland - vanuit de Grieken gezien ![]() Er is ook wel een betrouwbaarder oordeel over dit verschijnsel te verkrijgen uit de media ![]()
Oftewel: kapitaalvlucht is een vorm van corruptie door de leiders van een land of de ondernemingen in dat land. Een oordeel dat redelijk objectief is, want niet gaande over de eigen groep, zie de Informatieregels ![]() Oftewel: ook binnen het kapitalisme is kapitaalvlucht een vorm van corruptie. en aangezien kapitaalvlucht volledig vastzit aan de vrijheid van geldverkeer, en vrijheid van geldverkeer volledig vastzit aan kapitalisme, is dus ook het kapitalisme inherent corrupt. Hetgeen nog eens versterkt wordt door het feit dat de kapitaalvlucht onder kapitalisme dit getal bedraagt (de Volkskrant, 23-07-2012, van een verslaggever):
Oftewel: talloze malen meer dan dan de kapitaalvlucht in het Chinese geval. Het kapitalisme is het meest corrupte systeem ooit. Meer voorbeelden van kapitaalvlucht hier ![]() Kapitalisme De term "kapitalisme" lijkt, gezien het gebouwd zijn op de stam "kapitaal", op een economisch puur begrip, maar is daarentegen voornamelijk sociologisch. Eén van zijn belangrijkste gebruiken is in combinatie met "communisme", als het zwart en wit van het spectrum van mogelijke maatschappij-inrichtingen. Waarbij kapitalisme hel-wit is, en communisme diep-zwart. In die zin kan "kapitalisme" ook fungeren als synoniem voor "vrije markt" ![]() Het is ook mogelijk de term letterlijk te nemen, en dan staat er, naar analogie van de vertaling van "communisme" als "bestuur door de gemeenschap", dat kapitalisme is "bestuur door het kapitaal". Nu doet kapitaal, geld, niets, dus wat er dan in feite staat is "bestuur door de kapitaal-bezitters". Tegen de vergelijking met het communisme kan bezwaar worden gemaakt: "communisme" is helemaal niet "bestuur door de gemeenschap" maar "dictatuur van de communistische partij". In dat geval luidt de vertaling van de term "kapitalisme" die van "dictatuur van de rijken". En daar is natuurlijk niet waar de gelijkenis ophoudt - ook de morele status van het kapitalisme lijkt sterk op die van het communisme (De Volkskrant, 02-04-2014, rubriek de kwestie, door Peter de Waard):
Natuurlijk is die Paulson niet minder representatief voor het kapitalisme als Stalin voor het communisme. Met dit verschil dat er vele Paulson's zijn, met namen als Icahn, Buffett, Soros, Goldfein, enzovoort. Het communisme werd geleid door een Minotaurus ![]() ![]() ![]() Het is ook mogelijk te kijken naar de diverse vormen van gebruik in de praktijk, en daaruit de grote gemene deler te destilleren - zeg maar de houdingen en opvattingen die erachter staan. Dan kom je tot het volgende drietal: "Ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke", "Het recht van de sterkste", en "Winner takes all". Waarbij dat laatste in het Engels gesteld is omdat het stamt uit het land dat symbool staat voor het kapitalisme: Amerika, waar "Winner takes all" het staats- en burgerlijk lijf-motto is. Waar ook de andere twee een nauwelijks minder geëerde positie hebben. Overigens is het gebruik in de praktijk van de term "kapitalisme", schrijvende in 2013, aanzienlijk afgenomen, in eerste instantie door de val van het communisme waardoor de noodzaak van het gebruik van de zwart-wit tegenstelling minder werd, en ten tweede door de financiële crisis die begon in 2008, en die veroorzaakt werd door diverse vormen van frauduleus kapitaal. Dit laatste heeft de positieve uitstraling van de term bezoedeld. Maar de behoefte aan een term met een soortgelijke functie als "kapitalisme" bleef natuurlijk bestaan, en de nieuwe term is neoliberalisme ![]() ![]() Kapitaal expansiefactor De kapitaal-expansiefactor is hier gedefinieerd as de totale hoeveelheid in omloop zijnde kapitaal oftewel geld inclusief alle kredieten van welke soort dan ook in de financiële wereld, ten opzichte van de totale globale economische waarde. Voor de kredietcrisis van 2008 wordt deze factor geschat op 200. Of omgekeerd: de reële economie is 0,5 procent van de totale kapitaalhoeveelheid. De waarde schrijvende 2016 is niet bekend, maar binnen wat natuurwetenschappers beschouwen als "een redelijke schatting" doet dit er niet toe, omdat een verandering van 0,5 procent naar zeg 0,3 of 0,8 een verwaarloosbare verandering is: het is allemaal "bijna nul". Kredietbeoordelaars Het gewone gebruik van de term "kredietbeoordelaars" duidt op een klein aantal firma's dat dit soort werk doet op het meest grootschalige niveau: dat van de kredietwaardigheid van grote bedrijven en zelfs staten. De bekendste daarvan zijn Standard & Poors of S&P en Moody's. het functie is van groot belang, omdat de kredietwaardigheid van een lener ook in aanzienlijke mate de hoogte van de rente bepaalt: hoe groter het risico, hoe hoger de rente. Tot voor niet al te lang geleden waren dit instellingen met een achtenswaardigheid op bijna hetzelfde niveau als centrale banken van staten. Op zich een zeer verbazingwekkend verschijnsel, aangezien kredietbeoordelaars behorende tot de categorie "betaalde adviseurs" ![]() Met de kredietcrisis die begon in 2008 is gebleken dat die principiële bezwaren tegen kredietbeoordelaars, ook voor de praktijk golden. Ze bleken collectief hopeloos gefaald te hebben. Erger: onafhankelijke waarnemers zijn het erover eens dat de kredietbeoordelaars een enorme bijdrage hebben geleverd aan die kredietcrisis, door de frauduleuze producten van de schurkenbanken (Lehman, Goldman Sachs enzovoort) van een kwaliteitsstempel te voorzien. En wel om de heel simpele, principiële, reden dat ze belang hadden bij het goedkeuren van die frauduleuze kredieten.Omdat de verstrekkers van die frauduleuze kredieten, de Amerikaanse schurkenbanken, hun klanten waren. Overigens heeft dat totale demasqué van de kredietbeoordelaars de hoofdstroom-media er niet van weerhouden, hun adviezen en zogenaamde "ratings" nog steeds te publiceren als hebben enigerlei waarde. Die hoofdstroom-media ![]() Lasten-baten-ladder De lasten-baten-ladder is een basaal economisch proces dat dusdanig hardnekkig verzwegen wordt, dat de naam ervoor verzonnen moest worden door deze redactie ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Een aanverwant socio-economisch proces is dat van de immigratie. Dat betreft voornamelijk lageropgeleiden, die gaan concurreer met de lager inkomensgroepen, de produceren. Daardoor gaat de loonkosten omlaag, en de winsten omhoog. Dat laatste komt bij de hogere inkomensgroepen en de rijken. Terwijl die laaggeschoolde immigranten voor sociale lasten zorgen in de vorm van inbeslagname van goedkopere huizen en extra sociale kosten. Die worden afgewenteld op de lagere klassen door verlaging van hun uitkeringen en andere voorzieningen. Dit proces van doorgeven van lasten omlaag en baren omhoog geldt dus op alle mogelijk niveaus van de economie en de maatschappij, zoiets als: financiële wereld → multinational → globale groothandel → transport → lokale groothandel → lokale handel → klant. In ieder van de tussenstappen kan men lasten en baten op de beschreven manier doorgeven, behalve aan de top en de bodem: alle voordeel komt uiteindelijk bij de top, en alle nadeel komt uiteindelijk uit bij de bodem. Dat is de lasten-baten-ladder. Het uiteindelijke resultaat, als dit proces lang genoeg ongestoord door kan gaan, is een totale maatschappelijke tweedeling ![]() ![]() Het meest grootschalige voorbeeld daarvan is het geval van bezuinigingen en lastenverlichtingen ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Voor de werking is de lasten-baten-ladder afhankelijk van slechts één voorwaarde: er moet niet sprake zijn van een vorm van regulering. Of anders geformuleerd: alle vormen van vrije handel of vrije markt ![]() ![]() Lastenverlichting "Lastenverlichting" is in zijn neutrale, letterlijke, vorm, "het verlichten van de lasten", en dat is vrijwel altijd in de vorm van het verminderen van de (overheids-) belastingen van de burgers. Oftewel: in de praktijk is "lastenverlichting" een synoniem van "belastingverlaging". Maar ook indien de originele term van "belastingverlaging" gehanteerd wordt, is er sprake van betekenisvervalsing. Want "belastingverlaging" zou op dezelfde manier inhouden "het verlagen van de belastingen voor alle burgers", maar hiervan is beter bekend dat de praktijk anders is: in de praktijk is "belastingverlaging" vrijwel altijd (voornamelijk) het verlagen van betalingen op de hogere inkomensschijven, oftewel: "belastingverlaging" is in de praktijk "verlaging van de belasting voor (voornamelijk) de rijken". Oftewel: het gebruik van de term "lastenverlichting" dient om de bijbetekenis die belastingverlaging heeft ("Gunstig voor de rijken") te vermijden. De diepere betekenis van "lastenverlichting" komt naar voren wanneer je het plaatst naast zijn tweelingbroer: "bezuinigingen" ![]() ![]() De bewering dat lastenverlichting, al dan niet in combinatie met bezuinigingen, gunstig is voor de economie is dus dezelfde als de bewering dat verhoging van de inkomensverschillen goed is voor de economie. De harde cijfers over inkomensverschillen in relatie tot economisch en algeheel sociaal presteren van diverse landen laten zien dat deze bewering onjuist is: het omgekeerde is waar: hoe lager de inkomensverschillen, in het huidige spectrum, hoe beter maatschappij en economie functioneren (zie de laatste link). De term "lastenverlichting" is dus niets anders dan een retorische truc, propaganda, van de rijkeren ten einde het stelen van de armeren te faciliteren. Tezamen vormen 'lastenverlichting" en "bezuinigingen" de belangrijkste motor achter de lasten-baten-ladder ![]() Meer voorbeelden hier ![]() Loon "Loon" is één van de twee hoofdvormen van de reeks namen voor het begrip "betaald krijgen voor een inspanning" - de andere hoofdvorm is "salaris". Er zijn vele manieren waarop deze twee termen voor hetzelfde in de praktijk ernstig van elkaar verschillen, maar die zijn allemaal samen te vatten in een enkele andere uitdrukking "Hogere salarissen zijn goed voor de economie, en hogere lonen zijn slecht voor de economie". Of in andere woorden: "Nivelleren is slecht voor de economie, en denivelleren is goed voor de economie". Want dat is natuurlijk ook één van de verschillen tussen lonen en salarissen: lonen zijn (veel) lager dan salarissen, en salarissen zijn dus (veel) hoger dan lonen. Natuurlijk is het eigenaardig dat één vorm van arbeidskosten nadelig zou zijn voor de economie en een andere vorm van arbeidskosten voordelig, maar daarvoor zijn talrijke redenen aan te voeren, volgens standaard economen ![]()
Is getekend: Bernard Wientjes, VNO-NCW, Michael van Straalen, MKB, en Albert Jan Maat, LTO. En bijna alle economen. En de andere kant van de medaille (Telegraaf.nl, 24-11-2013. ![]()
En ook bijna alle economen hebben deze mening: verhoging van hoge salarissen naar topsalarissen is goed voor de economie. Zie ook loon-naar-werken ![]() Loon-naar-werken Loon-naar-werken is één van de meer illustratieve begrippen aangaande de werkelijkheid van de economische en maatschappelijke praktijk. Theoretisch zowel als intuïtief is het begrip simpel genoeg: je krijgt meer betaald naarmate je meer doet ![]() Ten eerste: wie langer werkt, krijgt meer. Dat is simpel en in veel gevallen ook als zodanig uitgewerkt: in cao's worden uurlonen vastgelegd, en wie meer uren werkt, per week of maand, krijgt meer loon. De variatie in beloning ten gevolge van deze factor is zeer beperkt. Een gemiddelde voltijdsbaan beslaat iets van 40 uur, en maximaal kan een mens, op langere termijn, iets van 80 tot 100 uur werken. Waarmee je komt op beloningsverschillen van de ordegrootte 2. De uitzonderingen behandelen we na de tweede factor. De tweede factor lijkt net zo simpel: je kijkt naar wat iemand uit zijn handen laat komen, bijvoorbeeld het aantal schoenen dat hij heeft gemaakt die week, je neemt de totale opbrengst van de schoenenwerkplaats of -fabriek, en geeft de schoenmaker een evenredig deel. Hetzelfde systeem als bij uren. Maar hierbij komt een kleine complicatie: als het gaat om een schoenenfabriek, werken er ook mensen die zorgen voor de inkoop van leer, en mensen die de schoenen naar de winkels brengen. Die produceren zelf geen schoenen, maar dragen wel bij aan het proces. Voor hen moet ook een deel van de opbrengst gereserveerd worden. De simpele oplossing daarvoor is het opnemen van hun werkuren in het totaal van werkuren van de schoenmakers, en ze, net als de schoenmakers, naar uurbijdrage te te betalen. Maar de grote reeks echte complicaties begint bij het moment van het ontstaan van de schoenenfabriek. Want stel dat dat niet is gebeurt ten gevolge van spontane vormen van samenwerking tussen schoenmakers, maar als gevolg van de acties van een enkel individu. Dat enkele individu, de ondernemer ![]() Nu zeggen zowel de allersimpelste psychologie, de intuïtie, als het gezonde verstand dat een ieder zichzelf het naast is - in diverse gradaties. De genus "ondernemer" wordt volgens diezelfde bronnen geschaard onder de groepen met een hoog gradatie van "gevoel voor eigenbelang" - ook wel aangeduid als "egoïsten", en dergelijke. Die bij het verdelen van de opbrengst van het bedrijf in eerste instantie denken aan zichzelf. En in die al genoemde gradaties dus vaak ook in tweede, derde, en soms alle andere mogelijke instanties. Met als resultaat dat deze ondernemer/eigenaar veel en veel te veel krijgt van de opbrengst van het bedrijf, ten opzichte van zijn productieve inbreng, en de overigen veel te weinig. Waarop meteen opgemerkt kan worden dat de schoenmakers dan niet voor dat bedrijf moeten gaan werken, en zelfstandig schoenmaker moeten blijven. Theoretisch klopt dit, maar de praktijk laat iets heel anders zien. Dat wordt verklaard door de introductie van nog een factor: de efficiëntie van schaalvergroting: een schoenenfabriek kan het productieproces van schoenen dusdanig efficiënter organiseren dan een individu dat kan, dat de producten van een schoenenfabriek altijd aanzienlijk goedkoper zullen zijn dan die van een individuele schoenmaker. Dus in een open markt zal de schoenenfabriek de individuele schoenmaker uit de markt prijzen. Dus zodra er ook maar één schoenenfabriek ontstaat, staan de individuele schoenmakers voor een moeilijke keuze: individueel blijven werken en het risico uit de markt geprijsd te worden en zijn werk te verliezen, of gaan werken in de schoenenfabriek, en een onderling worden van een ondernemer, een "baas". Dit is een onverkorte toepassing van het klassieke probleem van het gevangenendilemma ![]() De praktijk laat zien dat "de bazen" winnen, en de beschrijving laat zien dat dat in een open markt onvermijdelijk is, omdat het aantal schoenmakers normaliter te groot is om ze allemaal op dezelfde lijn te krijgen, ten opzichte van de variatie in normale menselijke houdingen en neigingen - onder het motto: "het vlees is zwak". Dit is het basisprobleem, de basiscomplicatie. Leidende tot een situatie bestaande uit twee krachten: de baas die zo veel mogelijk geld uit de producerenden wil knijpen. Versus de werknemers, die .... Waarna er een open ruimte valt, want in de meeste omstandigheden kan de producerende weinig doen, omdat de baas dan roept "Voor jou een ander", slaande op de groep mensen die door andere bazen als individueel producerende werkloos zijn gemaakt. Met als enige tegenkracht dat als de baas te veel knijpt, zijn productie daalt omdat de producerenden niet genoeg voedsel en dergelijk kunnen kopen en daardoor ziek-worden en doodgaan. Deze situatie kent, door zijn scheve krachtenverdeling, weinig stabiele vormen van evenwicht. In de zeg circa honderd jaar jaar van de aanloop ervan, was de gewoonlijke gang van zaken dat de producerenden zo ver uitgeknepen werden, dat ze op een gegeven moment vervielen in vormen van spontane organisatie, bekend als opstand, revolte, revolutie, enzovoort, waarvan er vele zijn geweest in de bakermat van de industriële productie: Engeland - zoals die van de Luddites ![]() ![]() Later werd een wat stabieler evenwicht bereikt door twee factoren: het ontstaan van een gereguleerde vorm van organisatie van de producerenden: de vakbeweging. Maar vermoedelijk nog meer door het grijpen van de macht door de vijanden van de bazen van de open markt: de communisten, in Rusland. De reden om te veronderstellen dat dat laatste meer van belang is, ligt in het feit dat "het zich kunnen organiseren" in tijden voorafgaand aan de Russische revolutie ook gold, maar nooit fatsoenlijk heeft gewerkt. En tevens in de door de "bazenmaatschappij" gehanteerde kreet hiervoor: het "rode gevaar" - zoals in: "Als we de lonen te veel verlagen, dreigt het rode gevaar". Hier heeft nooit gestaan: "Als we de lonen te veel verlagen, dreigt de vakbeweging". Dit wat betreft de basale complicatie. Daar is er nog een tweede bij gekomen, met variaties die in aantal stijgende met de grootte van de bedrijven, namelijk de managers ![]() Voor zowel voormannen, chefs als managers geldt, net als in de basale vorm van de schoenenfabriek, dat ze betaald worden uit de opbrengst van de producten geproduceerd door de producerenden. Voor de voormannen en chefs geeft dat nauwelijks een extra probleem, vanwege hun lage status: wat ze extra betaald krijgen ten opzichte van de producerenden is beperkt. Voor de managers ligt de situatie anders. De managers hebben een taak die lijkt op die van de "baas": het nemen van beslissingen - het verschil ligt slechts in het organisatorische niveau waarop. In de moderne hoogontwikkelde maatschappij met zijn grote, hoogontwikkelde, bedrijven, komt de baas veelal voort uit de rangen van de managers. De "baas" beschouwt de managers een een flink deel als "de eigen groep"of zelfs "de eigen soort". En heeft dus in variabele mate dezelfde houding bij het verdelen van opbrengst van de producten van de producerende van het bedrijf als ten opzichte van zichzelf, eerder omschreven als: "een ieder is zichzelf het naast". De managers krijgen dus ook veel te veel ten opzichte van hun productieve bijdrage. Minder "te veel" dan de baas zelf, maar daar staat tegenover dat "de managers" een groep vormen, dus veel groter in aantal zijn dan de baas. En tezamen is de groep dus ongeveer net zo schadelijk voor een eerlijke verdeling van de opbrengst van de productie van de producerenden van het bedrijf. Waarna we komen tot de globale conclusie: het begrip loon-naar-werken is theoretisch een begrip dat voor een vruchtbare en efficiënte bedrijfsvoering overal geldig zou moeten zijn, maar in de praktijk wordt het alleen toegepast op het niveau van de producerenden en eventueel het niveau direct daarboven, maar dus niet op de bestuurlijke delen van de organisatie. Die bestuurlijke delen van de organisatie hanteren het begrip "loon-naar-werken" als eufemisme voor de houding van "Als je het niet genoeg vindt, donder je maar op", ten einde hun eigen loon van zeer veel hoger tot astronomisch hoog boven hun "werken" te krijgen ![]() Wat sinds de jaren tachtig heeft geleid tot dusdanige uitwassen, dat het zelfs in de media ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() En tenslotte: alle ideeën over loon-naar-werken worden volkomen belachelijk zodra je de definitie uitbreidt naar hoe hij eigenlijk hoort te luiden: inkomen-naar-werken. Dan blijkt onmiddellijk dat inkomen nauwelijks-iets tot niets met werken te maken heeft maar met kapitaalbezit. Zie hier ![]() Zie ook bullshit-banen ![]() Managers Een beroepsgroep opgekomen in de jaren zeventig tezamen met vele andere slechte ideeën uit het rijk van het neoliberalisme, Amerika. Het mogelijke nuttige aanvankelijke idee dat voor het leiden van vooral een groter bedrijf of instelling andere of extra capaciteiten nodig zijn naast die van chef-van-werkvloer, of coördinator of zoiets dergelijks. In de praktijk werd dit al snel het idee dat voor het zijn van een "manager" geen enkele capaciteit nodig was, behalve het zijn van manager - "Als ik een koekjesfabriek kan leiden dan kan ik dat ook bij de NS". Overkomend met een beleid waarbij voornamelijk economen, bedrijfskundigen en bestuurskundigen voor die functie in aanmerking kwamen. Een groot deel van de toename van de productiviteit door technologische en vooral ICT-vooruitgang is teniet gedaan door deze trends. In sectoren waar zulke vooruitgang er niet was, zoals onderwijs, is de toestand door de opkomst van de manager ernstig verslechterd ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() De ze enorme maatschappelijk misstand blijft in stand, omdat managers inmiddels één grote kliek vormen, die elkaars positie beschermen ![]() ![]() ![]() Markt Een markt is een verzamelplaats voor verkooppunten van waren, traditioneel gesitueerd op een plein in een dorp of stad op een bepaald tijdstip of tijdstippen op de kalender, waar meerdere aanbieders een verscheidenheid van waren aanbieden, oorspronkelijk levensmiddelen, maar in een modernere maatschappij ook diverse andere zaken, zoals kleding, enzovoort. De bedoeling van de markt is een vaste plaats te bieden waar zowel aanbieders als kopers heen kunnen gaan om de waren te bekijken en te vergelijken op prijs en kwaliteit, en meestal ook kunnen onderhandelen over de prijs. Daarin onderscheidt de markt zich van een winkel, waarin vaak een beperkte keuze is van aanbod, en geen ruimte voor onderhandelen over de prijs. Het voordeel van de winkel is een permanent aanbod. Een tussenvorm is een supermarkt, een winkel waarin er wel meer aanboddiversiteit is, maar geen prijsonderhandeling. In een moderne maatschappij zijn er zowel markten, winkels, als supermarkten. De duizenden jaren bestaande praktijk van de markt heeft op een gegeven moment geleid tot het ontwikkelen van een theorie ervan, waarbij het het meest gebruikelijk is de naam van Adam Smith ![]() ![]() ![]() De stap gemaakt van de werking van een markt naar de werking van de economie als geheel is geldig dan en slechts dan als alle parameters die de werking van de markt bepalen terugkomen in de werking van de economie als geheel, en als de werking van de economie als geheel geen nieuwe parameters bevat die invloed hebben op de werking van de markt. Het eerste is mogelijk maar onwaarschijnlijk. Het tweede is uiterst onwaarschijnlijker. De waarschijnlijkheden nemen af met iedere stap in het ingewikkelder worden van de maatschappij, dus met iedere stap in de tijd. Het is wel mogelijk dat in de werking van de maatschappij als geheel, er deelgebieden bestaan die ongeveer werken als een markt, maar het werkingsbereik van die deelgebieden is meestal beperkt, voorbij welk punt er dingen gebeuren die men omschrijft als dat "de markt ineenstort". Het probleem van de de uitbreiding van de werking van de markt naar de werking van de economie vereist dus een kennis van de betrokken parameters. Die kennis kan slechts op één manier verkregen worden: de wetenschappelijke methode ![]() In dit item is dit al toegepast, in dat de beschrijving van het begrip "markt" is begonnen met een concreet voorbeeld van een markt: de traditionele warenmarkt. Dit concrete voorbeeld bevat naast de overbekende parameters "vraag" en "aanbod" nog een derde die gewoonlijk over het hoofd wordt gezien: "gelegenheid". Dat is de term die in de beschrijving de woorden over plaatsen en tijdstippen samenvat. Die woorden en de term ervoor impliceren een derde betrokken partij naast vragers en aanbieders, die staat boven vragers en aanbieders. Die partij is traditioneel die van de lokale bestuurders, later stadsbestuurders, en weer later iets dat gedoopt is "de overheid". De bestuurders leggen beperkingen op aangaande plaats en tijd. Omdat plaats en tijd inherent beperkingen opleggen en die beperkingen vrijwel onmogelijk strikt neutraal zijn voor alle partijen, is zelfs in de meest basale vorm het begrip "vrije markt" op zijn best gelijk aan "de vrije handel binnen de beperkingen gesteld door het inrichten van de markt". Oftewel: de "vrije markt" is qua "vrijheid in de onbeperkte zin" een contradictie. Of ook wel: de discussie over de al dan niet vrije markt gaat uitsluitend en alleen over de aard en hoeveelheid beperkingen aan de vrije markt, en is er op voorhand geen keuze mogelijk tussen vrije en een niet-vrije markt. Alle markt is "onvrije markt". De discussie over "de vrije markt" gaat dus in feite alleen over het verschil in verdeling van de voordelen over de verschillende partijen bij een minder vrije markt ten opzichte van de verdeling bij een vrijere markt. Deze opmerkingen zijn in feite uitwerkingen van of een analyse van de eerste term in de intuïtieve definitie van markt: "verzamelplaats voor de verkooppunten van waren". De tweede term in "verkooppunten". Hierin is "verkoop" vanzelfsprekend. Blijft over "punten". "Punten" betekent hier "meerdere plaatsen". Het onzekere punt hierin is: wat is "meerdere"? Pas hiervoor de methode der extremen toe ![]() Wat betreft de sociologie van groepen en hoe die al dan niet met elkaar samenwerken, is al het nodige bekend in de context van vergaderingen, als één van de eersten uit de doeken gedaan door C. Northcote Parkinson in Parkinson's Law ![]() Bij het inrichten van een effectieve dat wil zeggen "vrije" markt spelen dezelfde factoren, maar dan met de omgekeerde doelstelling: je moet voorkomen dat de verkopers gaan samenwerken. Het absolute minimum daarvoor ligt dus rond de vijf, en dan nog is het van groot belang om op te letten dat er niet één of andere leider de kop op steekt. Pas bij aantallen boven de twaalf lijkt de situatie veilig genoeg om zonder bezwaar te kunnen spreken van een "vrije" markt ![]() Dit zijn de organisatorische voorwaarden voor de vrije markt - de randvoorwaarden. Er zijn ook nog een paar inhoudelijke voorwaarden, aan de deelnemers. De in de producten van de aanbieders moeten alle mogelijke kosten ervan verwerkt zitten die ze zelf betaald moeten hebben, en aanbieders moeten vrij zijn om iedere door hen gewenste prijs te vragen. En de vragers moeten alle relevante informatie omtrent het product kunnen verkrijgen ![]() Dit zijn zo'n beetje wel de belangrijkste voorwaarden voor een vrije markt. Waarop er een uitdaging uit zou kunnen gaan om een markt te vinden die aan deze voorwaarden voldoet. Economen zouden niet de moeite nemen te antwoorden en zich neusophalend afwenden. De redactie kent een paar antwoorden uit ingezonden-brievenrubrieken: "De enige markt die hieraan voldoet, is die voor pakjes boter en zelfs dat is niet zeker want als je in de schappen twaalf merken ziet liggen, dan zijn tien ervan het eigendom van Unilever". En wat dus in ieder geval geen vrije "markten" zijn, zijn zaken als de openbaarvervoer-"markt" (te dure infrastructuur ![]() ![]() ![]() Verder valt alles af waarvan de vrager niet de kwaliteit kan beoordelen (weer: financiële markt), overal waar kwaliteit van belang is voor het functioneren en er gevaar aan verbonden is (weer: openbaar vervoer, energie), en al het andere waarbij veiligheid in geding is. En tenslotte, is er nog een klein fundamenteel bezwaar over: het idee van de markt gaat er, stiekem of expliciet, vanuit dat iedereen, iedere "vrager", voor zich, individueel, onafhankelijk van de andere vragers, zonder overleg of raadplegen, enzovoort, zijn bloedeigen keuze maakt. Welke fundamentele voorwaarde aan voldaan is als je de rol van "vrager" legt bij machines, of computers. Of andere entiteiten die beslist niet moeten lijken op de mens. Want de mens is een kuddedier. Of in ieder geval op zijn minst een groepsdier, met de zeer sterke geneigdheid, in grotere groepen, om te vervallen tot kuddegedrag: staan er geen mensen bij een kraampje, heeft de rest ook niet de neiging er heen te gaan. Staan er drie mensen bij een kraampje, staan er binnen korte tijd tien. Dat is de werkelijkheid van een fysieke markt, weet iedere marktkoopman, en het is de werkelijkheid in alle andere markten ook ![]() Marktwerking "Marktwerking" is een synoniem of vervoeging van "markt" in de gebruikelijke betekenis van dat laatste woord, zoals in "de markt", op zich weer staande voor "de vrije markt". "Marktwerking" heeft meer dan "de markt" een emotionele bijbetekenis, namelijk zijnde die van iets dat goed is in de ogen van degene die de term uitspreekt, zoals in de veelgebruikte frase "de voordelen van de marktwerking", of in "De marktwerking vereist ..." of nog liever "De marktwerking dicteert ...". Daarbij gaan de sprekers van deze woorden er altijd van uit dat van die goede werking geen uitleg of onderbouwing nodig is, in de zin dat die uitleg of onderbouwing nooit (vrijwel letterlijk) gegeven wordt. In het item over "markt" ![]() Wat betekent dat een discussie over marktwerking en de wenselijkheid ervan alleen kan in de context van een specifiek product of dienst, en dat voor dat product of die dienst een lijst van factoren opgesteld moet worden die de vrije handel belemmeren, wat de kosten zijn van die belemmeringen, en hoe de kosten veranderen door voorgestelde maatregelen die de werking van die markt moeten beïnvloeden. Middenklasse Middenklasse heeft zowel een sociologische als economische betekenis, en de twee verschillen aanzienlijk - een onderwijzer of leraar behoort sociologisch tot de middenklasse, maar economisch niet. In economische context is "middenklasse" of "middenstander" beperkt tot winkeliers, klein-handelaars, en dergelijke - zij halen hun inkomsten zelfstandig uit transacties die dienstig zijn aan de producerende eerste economisch sector en behoren dus zelf tot de tweede. Onderwijzers en leraren worden direct of indirect betaald uit belastinggeld, en behoren dus minstens tot de derde economische sector. De middenstand wordt soms benoemd als de meest essentiële economische sector, omdat ze soms vrij omvangrijk qua kan worden qua personele bezetting - een verschijnsel dat op een gegeven dominant is geworden onder de noemer "diensteneconomie" ![]() Een andere duidelijke aanwijzing voor de rol van de economische middenklasse is het feit dat alle economieën over de hele wereld, sterk of zwak, een middenklasse hebben. De meer ontwikkelde economieën hebben daarboven een hoger georganiseerde vorm van economie - de fabrieksmatige, industriële productie. De communistische economie was veel succesvoller dan alle derdewereldeconomieën, terwijl de laatste wel een grote middenklassen hebben, en de communistische economieën totaal niet. Een middenklasse is makkelijk en kan om diverse redenen nuttig zijn, maar essentieel is ze niet. Een van de nuttigheden van de middenklasse zijnde dat ze een plaats biedt voor die mensen die dusdanig sterke individualistische neigingen hebben, dat samenwerken in grotere productieve verbanden er niet in zit. Minimumloon Een voor de overheid ![]() ![]() ![]() Modellen Een "model" in het dagelijkse taalgebruik staat voor "verkleinde weergave van de werkelijkheid", zoals in "modelvliegtuig" en "modeltrein". Maar als je aanneemt dat de werkelijkheid oneindig groot is, is iedere weergave van de werkelijkheid dus een model. Hetgeen sommige filosofen, in een soort onbewust besef hiervan en dus van de beperkingen van hun inspanningen, ertoe gebracht heeft om de rollen om te keren, en het model, wat ze dan het "idee" noemen, de werkelijkheid te maken - hieraan is de naam verbonden van de filosoof Plato ![]() Hier gaat het om economische modellen. Die meestal al gekenmerkt worden door één fundamentele beperking: ze gaan alleen over geld. Dat wil zeggen: alle interacties tussen de elementen in het model: bijvoorbeeld het onderdeel staande voor "werknemers" reageert op impulsen van andere onderdelen, stel dat voor "werknemers", door middel van geld. Zaken als persoonlijke voorkeuren komen daar niet in voor. In werkelijkheid zijn economie en maatschappij dusdanig verweven, dat het onaannemelijk lijkt dat een fatsoenlijk werkend economische model kan worden ontworpen, zonder dat dat ook meteen een model van (bijna) de hele maatschappij is. Neem bijvoorbeeld de rol van de media ![]() ![]() In Nederland wordt het vak van het maken van modellen voornamelijk beoefend door het Centraal Planbureau, het CPB. En het CPB doet voorspellingen op grond van die modellen. Welke voorspellingen, bewezen door de praktijk, veroorzaakt door bovenstaande beperkingen, geen enkele voorspellende waarde blijken te hebben ![]() ![]() Het hanteren van modellen, door de huidige economen, is dus op zichzelf ook al een economische kracht, namelijk eentje ter bevordering van het neoliberalisering. Monopolie-vorming Volgens de de theorie van de vrije markt "zal alles vanzelf goed terecht komen" als markten maar vrij zijn. Inclusief de financiële markt dus. Volgens de hele geschiedenis van het economische gebeuren en alle gezonde verstand is dat onzin. Zelfs het kinderspel "Monopoly" geeft daar een voorbeeld van, dat wil zeggen, van de belangrijkste wet die het tegenspreekt: "Wat het grootste is, groeit het hardst". Het spelletje Monopoly loopt af omdat degene die in het begin door geluk de meest gunstige "straten" weet te bemachtigen, het spel wint - gemiddeld genomen. Door de rest over te nemen. En alles laat zien dat het in het bedrijfsleven precies hetzelfde gaat: door het fusieproces ontstaan steeds grotere bedrijven, en die steeds grotere bedrijven kunnen alleen overgenomen worden door de grotere bedrijven, waardoor supergrote bedrijven onstaan, enzovoort, tot er maar enkele of eentje overblijft. Volkomen automatisch. Eén van de economische groeiwetten ![]() Voorbeelden hier ![]() Neoliberalisme Neoliberalisme, is, zoals het woord al zegt, een nieuwe vorm van liberalisme ![]() In zijn economische toepassing heeft het neoliberalisme slechts één meestal verborgen basisdoelstelling, en dat is het vergroten van de inkomensverschillen. Dat wil zeggen: dat geld van de armeren gaat naar de rijken. Dit volgt uit het feit dat in een (neo)liberaal systeem de wetten van de (vrije) groei ![]() ![]() ![]() Het voornaamste economische instrument van het neoliberalisme is de financiële markt ![]() ![]() ![]() Op het ogenblik van schrijven, 2013, is dit lichaam van belangengroepen bezig de kosten van de kredietcrisis te verhalen op de onderste tweederde van de maatschappij ![]() Netwerken (In ontwikkeling) De term "netwerken" staat voor de huidige variant van de afgeschermde groepen die elkaar de topbanen in de maatschappij toespelen, zoals dat vroeger gebeurde op grond van afkomst, met als model dat van de erfelijke vorst. De voortgang van de beschaving bestaat in hoge mate uit het afbreken van dit soort gesloten groepen, en het vervangen ervan door selectie op grond van functioneren, ook wel bekend als "meritocratie". De selectie op grond van afkomst heeft als meest beleefde en eufemistische benaming die van "aristocratie", met als stam de term "aristus" of "waarde", waarvan in de praktijk het kenmerk is dat de "waardevollen" zelf bepalen wie van waarde is, en daarvoor dus vrijwel uitsluitend de normen "familie" of "vriend" hanteren. De juist term voor aristocratie is dan ook "nepocratie", de Latijnse vorm van "vriendjespolitiek". Nivelleren "Nivelleren" is letterlijk "gelijkmaken", maar in economische context gaat het vrijwel altijd over het gelijkmaken van inkomens. Nivelleren is in dat opzicht de helft van een paar, de andere helft zijnde "denivelleren". Zowel nivelleren als denivelleren hebben in het gebruik in de context van discussies over economie ook een emotionele context, en die is "nivelleren is ontzettend fout", en "denivelleren is goed". Dat laatste wordt niet frequent als zodanig uitgesproken, maar wel vaak geïmpliceerd - in uitspraken als "Hoge topinkomens stimuleert de top tot harder en dat is goed voor de economie" (een tip voor als u het weer eens hoort: vraag naar hoe het zit met de lage inkomens ![]() ![]() De emoties die aan nivelleren en denivelleren hangen zijn die van "Ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke", "Het recht van de sterkste", en "Winner takes all" - neoliberalisme ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Zie ook loon ![]() Meer over de wenselijkheid of onwenselijkheid van nivelleren bij inkomensverdeling ![]() Ondernemer Volgens het gangbare taalgebruik is iedereen die leiding geeft aan een bedrijf een ondernemer - dit stamt af van de tijd dat er eerst nog geen bedrijven waren, en de bedrijven die er toen ontstonden, opgericht waren, ondernomen werden, door degenen die er leiding aan gaven: de ondernemers. Na deze omschrijving is het volkomen duidelijk dat in de huidige tijd, waarin een grote meerderheid van de grotere bedrijven al lang bestaan, "lang" hier afgemeten aan de gemiddelde lengte van een "ondernemersleven", zeg een jaar of dertig, de grote meerderheid van de leidinggevenden van de grotere bedrijven géén ondernemers zijn. Maar bestuurders. Of managers ![]() Het eerste gevolg van het ontstaan van deze van ondernemer in manager veranderde leidinggevende is dat deze een andere positie heeft binnen het bedrijf: van degene die, net als de producerenden, iets geproduceerd heeft, is hij geworden tot iemand die niets geproduceerd heeft (en niet produceert) en iets te zeggen heeft over degenen die wel produceren. Iemand die eigenlijk geen recht van spreken heeft. En, zoals meestal in dit soort gevallen, leidt dat tot uitwassen aangaande de uitvoering van het leidinggeven - bij voorbeeld het geval van "de leidinggevende heeft geen hart voor de zaak". En ook op grotere, maatschappelijke, schaal zijn er gevolgen. De maatschappij als geheel is voor een belangrijk deel afhankelijk van wat de bedrijven produceren, dus worden er regelmatig pogingen ondernomen dit te stimuleren. Bij deze pogingen gaat men, de maatschappelijke bestuurder, politici, vrijwel automatisch te rade bij de huidige "ondernemers". Hetgeen dan meestal niet blijkt te werken. Hetgeen dus komt omdat de huidige ondernemers, vooral van de grootste bedrijven, geen ondernemers zijn, maar bestuurders. Hetgeen in sterk verhoogde mate geldt als je het niveau van de te ondernemen activiteit nog wat hoger trekt, namelijk naar die van nieuwe vormen van productie. Dat noemt men "innovatie". Daarvoor moet je natuurlijk in het geheel niet bij bestuurders of managers zijn. Om preciezer te zijn: dat is bijna het tegenovergestelde van besturen of managen. Besturen en magen gaat namelijk vrijwel altijd uit van bestaande regeltjes, en innovatie gaat over het doorbreken van bestaande regeltjes. Nederlandse pogingen tot innovatie door middel van "Innovatieplatforms" gevuld met topbestuurders uit grote bedrijven zijn dan ook allemaal, zoals voorspelbaar, hopeloos mislukt ![]() Onzichtbare hand "De onzichtbare hand" is één van de als centraal beschouwde begrippen uit het boek The Wealth of Nations ![]() ![]() "De onzichtbare hand" kan vertaald worden als: "Terwijl iedereen in vrije economische interactie zijn eigen belangen probeert te optimaliseren, zorgt de vrije economische interactie ervoor dat dat resulteert in het meeste voordeel voor iedereen, zonder dat iedereen dat als doel heeft". Dit wordt algemeen gezien als de basis voor het zowel de vrije-markt-economie, het kapitalisme, als het neoliberalisme. Het begrip heeft in zijn sterkere formuleringen diverse problemen, waarvan alhier het belangrijkste wordt geacht dat het begrip sterk occidentaal is, "op het westen gecentreerd". Hier: "alleen in het westen van toepassing". Waarbij je kan opmerken: "Maar er moet toch wel iets dergelijks zijn want de economische ontwikkeling van het westen had (tot voor heel recente opkomst van China) geen evenknie erbuiten". Hier genoemd moet worden de mogelijkheid dat dat de technologische ontwikkeling is, maar het verschil in economische ontwikkeling was al sterk voordat het verschil in technologische dat werd, en die technologische ontwikkeling is bovendien ook redelijk vrij beschikbaar voor iedereen. Er is een alternatieve suggestie die meer in lijn is met Smith's tweede belangrijke werk, The Theory of Moral Sentiments ![]() Wat misschien het duidelijkst geïllustreerd kan worden door een voorbeeld van het tegendeel, en wel een minstens even beroemd voorbeeld, namelijk dat van Shylock ![]() Oftewel: het dusdanig uitbuiten van een positie van (economische) macht over een ander, dat wat begint als het verhalen van een recht, gezien kan worden als plegen van een onrecht. Iets dat in Nederland bekend is als de uitdrukking "Het vel over de neus/oren halen" ![]() En waarvan je het tegendeel dus kan benoemen als "sociale empathie". Waarbij je onmiddellijk kan inzien dat sociale empathie vrijwel uitsluitend lijkt te behoren tot de westerse wereld. Bijvoorbeeld door het vergelijken van één van de uitingen van gebrek eraan: corruptie ![]() ![]() Meer over de origine en de relatie met het formalisme van de speltheorie, ook van origine een begrip uit de economsiche theorie, hier ![]() Meer over de relatie met sociologische toepassingen hier ![]() Organisatieadviesbureaus Organisatieadviesbureaus of met de Engelse term concultacy firms zijn formeel firma's die door bedrijven en sommige andere instellingen te hulp worden geroepen als er problemen met het functioneren van een bedrijf, indien veroorzaakt door de organisatiestructuur van het bedrijf, of ook wel bij grotere problemen met de staf in de top van de organisatie (op een lager niveau doet men dat natuurlijk gewoon met ontslagen). Bekende adviesbureaus zijn PricewaterhouseCoopers, Deloitte, Ernst en Young, en McKinsey. De laatste wordt algemeen gezien als de top in de sector. Het voorgaande is een Hollywood-gevel van karton, die opgetrokken wordt om de ware aard en bedoelingen van de adviesbureaus voor de buitenwacht te verhullen. Organisatieadviesbureaus treden op namens directies of andere bestuurslagen om bot materialistisch eigenbelang van de degene die ze inhuren te bevorderen en verdedigen. Dat laatste direct of op termijn altijd ten nadele van de productieve werkende in bedrijf of instelling. Als je het kapitalisme ziet als een lichaam, zijn de adviesbureaus in zekere zin het hoofd, de hersens, ervan. En die hersens hebben de trekken van een grenzeloze weerzinwekkendheid, als naar buiten komt in het "Portret van Dorian Grey" ![]() Dit oordeel lijkt misschien wat hard, voor wie nog enige illusies heeft aangaande de kapitalistische wereld. Dat harde oordeel wordt bevestigd door een zeer betrouwbare bron: de sterk neoliberale Volkskrant ![]() ![]() Pensioen Pensioen is een heel simpele zaak: mensen sparen een deel van hun inkomen voor later, als ze niet meer kunnen werken, om dan in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. In de praktijk, gegeven dat heel veel mensen niet verstandig genoeg zijn om dit te doen en dan toch vaak door de gemeenschap onderhouden moeten worden, zijn er twee regelingen ontstaan om daarin te voorzien. Het eerste is een door de staat uitgekeerd bedrag genaamd AOW, bekostigd uit belastingen, dat slechts de allerminimaalste kosten van levensonderhoud dekt. Omdat dit zo weinig is, is er ter aanvulling een tweede systeem, het pensioen zelf, bedoeld ter aanvulling op het AOW, geregeld in onderhandelingen tussen vakbonden, werkgevers, en regeringen, waarbij afspraken zijn gemaakt hoeveel van het inkomen opzij wordt gelegd, deels afkomstig van werknemers en deels van werkgevers, en met subsidie van de staat in de vorm van belastingreductie op dit deel van het inkomen. Maar dit dus geldende voor die situaties waarin vakbonden een rol spelen, dus lagere inkomen en werknemers bij (grotere) bedrijven en instellingen, en niet voor zelfstandigen en hogere inkomens met persoonlijke contracten. Het grote verschil tussen AOW en pensioen is dat AOW betaald wordt uit huidige inkomsten van de staat, en het pensioen uit spaargeld van de werkgevers een kleiner deel) en werknemers (het grootste deel) zelf. En dat geld gaat in een spaarpot: het pensioenfonds - meestal georganiseerd per bedrijfstak. Welke spaarpot belegd wordt op allerlei plaatsen, en daardoor groeit. Op het moment van schrijven, januari 2014, is de totale spaarpot van alle pensioenfondsen tezamen, in de buurt van de 1000 miljard euro. In Nederland alleen. Daar waar de Nederlandse staat een staatsschuld heeft van een ruime 400 miljoen. Oftewel: de staatschuld zou ruimschoots gedekt kunnen worden vanuit de pensioenspaarpotten. Groot genoeg is om te dienen ter ondersteuning van de banken, die een flink deel van het bij hebben ingelegde geld hebben gegeven aan Europese staten die economisch slecht presteren, voornamelijk Zuid-Europese. En ook groot nagenoeg om een substantieel deel te dekken van schulden van staten in de rest van Europa. Die situatie heeft natuurlijkerwijs geleid tot een begerige blik van al degenen die belangen hebben in de schulden van banken en Zuid-Europese landen op de spaarpotten van de Nederlandse pensioenfondsen: de elite en de rijken. Maar daartoe moeten die gelden wel deels of geheel vrijkomen. In Nederland heeft dat geleid tot een intensieve campagne van de elite, die dus normaliter niet in de pensioenfondsen zitten, om de pensioenuitkeringen te verlagen. Aangestuurd vanuit de rechtse politiek, met steun van economen ![]() ![]() ![]()
Welk pensioensysteem eigenlijk niet valt onder de categorie "duur" omdat al het geld intern besteed wordt en dus rondgepompt, in tegenstelling tot het geld dat gaat naar de hoge inkomens de rijken, én de immigranten, want dat gaat voor een groot deel naar het buitenland. Een uitgebreid dossier van de mediacampagne is te vinden hier ![]() Het belangrijkste middel in dit streven naar het vrijmaken van de pesioenspaarpotten is de lasten-baten-ladder ![]() Om dit proces van de lasten-baten-ladder te bespoedigen, is in 2007 de dagrente ingevoerd als grond van berekening van de reserves van pensioenfondsen - de zogenaamde dekkingsgraad. Op het moment dat de rente laag is, zoals op het moment van schrijven in 2014, is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen laag en is er een algemene roep, dat wil zeggen: van elite en media, om de pensioenen te verlagen. Op het moment dat die dekkingsgraad weer wat hoger wordt, is er een roep, weer vanuit elite en media, om belastingvrijstelling voor pensioenen te verlagen zodat dit geld als lasterverlichting "ten goede kan komen van de burgers", wat "goed is voor de economie", maar in de praktijk grotendeels terecht komt bij de hogere inkomens en de rijken. (Tussen twee haakjes: het is natuurlijk waanzinnig om de rente en het rendement van pensioenfondsen te berekenen op grond van dagrente, daar waar de pensioengelden belegd worden op termijnen rond de veertig jaar) Oftewel: de campagne die nu gevoerd wordt door de bestuurders, politici, rijken en de media, is hetzelfde als gebeurd is in het Rusland van na de val van het communisme: de rijkdom opgebouwd door de gemeenschappelijke inspanning van alle burgers, en borg staande voor hun pensioenen, wordt onteigend en kwam binnen enkele jaren in handen van klein aantal nieuwe rijken, de oligarchen. In nederland en europa of een over een wat lagere periode van zo'n twintig jaar in de handen van een wat grotere groep rijken, in beide gevallen residerende in oorden als de Kaaiman Eilanden en Dubai ![]() Privatisering, inhoud Als verschijnsel maakt privatisering deel uit van een duo, de andere term zijnde nationalisering. Privatisering en nationalisering vormen een grootschalig voorbeeld van de lasten-baten-ladder ![]() Stel nu dat een of andere privaat bedrijf dat een belangrijke of essentiële dienst verzorgt failliet dreigt te gaan, met verlies voor de bestuurders, de banken en andere financiële instellingen, oftewel: de rijken. Dan roepen alle politici, bestuurders en economen dat het bedrijf gered moet worden, en wel harder naarmate het bedrijf dichter staat bij de financiële wereld ![]() En de cirkel sluit zich, op het moment dat het genationaliseerde bedrijf weer winst gaat maken, of dreigt te gaan maken. Op dat moment roepen weer alle politici, bestuurders, economen en alle andere mensen uit de top dat het bedrijf geprivatiseerd worden. In dat geval zijn de verliezen dus afgewend op de burgers, de armeren, dus naar beneden, en de winsten gaan naar de bestuurders en de financiële wereld, de rijken, dus naar boven. Een van de meest saillante voorbeelden van de effecten van privatisering zijn de privatiseringen van de val van het communisme in Rusland: een klein aantal rijken werden onnoemelijk rijk, en de massa van de Russische burgers verloren hun (staats)pensioenen ![]() Privatisering, term De term "privatisering" staat inhoudelijk voor het naar de private sector brengen van een overheidsbedrijf. Inhoudelijk lijkt privatisering ![]() Omdat de top van de maatschappij de baas is in de maatschappij en in de media , heeft de term "privatisering" in het gewone maatschappelijke gebruik de geur van viooltjes om zich heen, en de term "nationalisatie" de geur van stront. Dat heeft niets te maken met de twee zaken op zich, want dat gaat over de factoren die de economische interacties beheersen en hun relatieve sterktes in specifieke gevallen, maar met de reputatie van die zaken. De reputatie van deze termen uit de economie wordt bepaald door twee groepen: economen ![]() ![]() ![]()
En toen gold dat al zo'n twintig jaar. De reputatie van met name privatisering, al enkele tientallen jaren bestaande, heeft ertoe geleid dat hele takken van de overheid zijn geprivatiseerd die daar totaal niet geschikt voor zijn. Bijvoorbeeld alle takken met een infrastructuur (dure infrastructuur is een pleonasme want alle infrastructuur is duur), dat wil zeggen, openbaar vervoer, energievoorziening enzovoort. Economen en de media liegen daarover door voortdurende te wijzen over de enige privatisering die wel enigszins gelukt is, telefonie, maar die alleen kon lukken omdat tegelijkertijd de infrastructuur, de koperdraden in de grond, vervangen kon worden door een niet-infrastructureel systeem: straling. Het ideologische karakter van de steun aan privatisering blijkt uit het feit dat ondanks deze overgrote meerderheid van mislukkingen, en ondanks het feit dat het het duurste systeem in de wereld is, men voor de gezondheidszorg wil overstappen op het Amerikaanse geprivatiseerde systeem, onder het motto van "het verlagen van de kosten". De werkelijke reden is die achter het neoliberalisme: het vergroten van de inkomensverschillenen. Rente Met geld kun je twee dingen doen: inwisselen voor goederen, of niet inwisselen voor goederen. Het inwisselen is het eigenlijke doel van geld, maar het tweede wil ook wel voorkomen, als je tijdelijk wat meer goederen hebt geproduceerd, bijvoorbeeld omdat het oogstmaand is geweest. Heb je tijdelijk extra geld, zijn er weer meerdere mogelijkheden: je kunt het verbranden of weggooien, maar dat komt praktisch niet veel voor. Je kunt het weggeven, en dat komt wat meer voor, maar alleen in heel bepaalde streken. Je kunt het bewaren voor mindere tijden (winter) - dat heet sparen. En er is nog een vierde: je kunt het tijdelijk aan iemand anders geven met de belofte dat je het weer terugkrijgt. Dat laatste kan je beschouwen als een buren- of vriendendienst, in welk geval je evenveel terugkrijgt als je hebt gegeven. Je kan het ook beschouwen als een dienst op zich, dan kan je iets voor vragen voor die dienst - dat heet rente. Bij het bepalen van de vergoeding voor het uitlenen van geld, spelen een aantal factoren. Ten eerst is daar de hoogte van het bedrag. Dat wordt opgelost door een percentage te nemen. Ten tweede de tijdsduur - dat wordt opgelost door per week of maand of jaar te rekenen. Het derde probleem speelt alleen als je aan meerdere mensen gaat uitlenen en je ze niet meer zo goed kent: wat is het risico dat ik mijn geld niet terug krijg? Want er kan wel een Kees tussen zitten die de hele zomer geluierd heeft, niet geoogst, dan geld van jou leent, en als het op is er vandoor gaat, naar een ver dorp. Daarvan zijn er niet veel, maar niet nul dus is er dat risico. Van dat risico maak je een redelijke schatting, en stop je in de gevraagde rente. Een interessante conclusie hieruit is dat de hoogte van de rente dus een maatstaf is voor de gemiddelde betrouwbaarheid van de burgers, het maatschappelijke vertrouwen ![]() Dit kan nog een stap verder uitgewerkt worden, door de oorzaak-gevolg relatie om te keren: de rente is niet laag vanwege de maatschappelijke ontwikkeling, maar omdat de rente laag is, kan er maatschappelijke ontwikkeling plaatsvinden. een lage rente maakt het makkelijk om geld te lenen, wat nodig is als je een nieuwe onderneming wilt starten. Het te lenen geld moet met rente terugbetaald worden, en als de rente te hoog is, kan de nieuwe onderneming niet slagen. De drempelwaarde ![]() Nu blijkt in de praktijk het uitlenen van geld dat je verdient hebt in de zomer door een goede oogst, of een paar goede oogsten, ook een bron van inkomsten te kunnen zijn. Als er op de goede tijden toevallig slechte tijden volgen, en jij hebt toevallig extra goed geboerd, kan het zo zijn dat er een grote vraag ontstaat naar tijdelijk geld. En dat je dus naast de gewone kosten van het uitlenen, nog extra geld kan vragen. In wat extremere gevallen zo veel extra geld, dat je daar van kan leven zonder zelf nog te boeren en oogsten. Wat nog makkelijker gaat als je van ander mensen hun extra geld gaat innemen voor een beloning in de vorm van rente, omdat geld dan uit te lenen aan degene die het toevallig juist slecht gedaan hebben. Die je dan wat meer vraagt dan je de uitleners voor geeft. Enzovoort. Dit verschijnsel blijkt dus te werken in de praktijk. Ook kan uit de beschrijving al afgeleid worden dat het heel makkelijk is te misbruiken. Dat blijkt uit de oude namen voor het verschijnsel, als "woekeraar". Pas enkele duizenden jaren beschaving werd dat enigszins gestroomlijnd en geïnstitutionaliseerd in het verschijnsel "bank". Met het toenemen van de techniek en de welvaart werden de stromen geld door de banken steeds groter, en dus ook weer de verleiding om het systeem te misbruiken. De uiterlijke kenmerken daarvan zijn extremen rijkdom en financiële crisis. Extreme rijkdom en financiële crisis zijn niets anders dan het resultaat van de terugkeer, in andere vormen, van het aloude woekeren. Wat veelal gaat door het manipuleren van rente. Rijkdom In discussies over rijkdom en rijken wordt vrijwel zonder uitzondering een bijna volkomen onjuiste aanname pleegt ![]()
Hier wordt er impliciet vanuit gegaan dat de rijken op eerlijke manier, "terecht", aan hun rijkdom zijn gekomen - en dit voorbeeld is archetypisch. Om dit bevestigen of ontkennen, moet er dus eerst een antwoord komen op de moeilijk lijkende vraag naar het criterium voor "eerlijk" of "terecht". De oplossing is simpel: kijk naar het criterium dat diezelfde rijken, in de vorm van bijvoorbeeld werkgevers, toepassen op de rest van de bevolking. Dat criterium is "loon naar werken". En wat ze daarmee bedoelen is redelijk duidelijk: wie meer uren werkt, krijgt meer, en wie meer productie oplevert, krijgt meer. Het eerste criterium, "langer werken", werkt als volgt: een normale werknemer werkt, zeg , 40 uur in de week. In het algemeen kan een mens op langere termijn hoogstens iets als 100 uur per week werken. Dus op grond van arbeidstijd kan iemand hoogstens 2,5 keer zo vele verdienen als het gemiddelde. en daarvan wordt je niet rijk. Dus op grond van dit criterium is rijkdom (het krijgen en bezitten van miljoenen ten opzichte van duizenden) volkomen onterecht. Dan het criterium van "meer productie". Dat is in eerste benadering nog simpeler: rijken produceren zelf niets. Waarna je nog kan aanvoeren dat rijken het mogelijk maken om meer te produceren. Dan moet er eerst nagegaan worden wat de bekende manieren zijn om meer te produceren, en dan wat de rol van de rijken daarin is. Over de manieren om meer te gaan produceren is redelijk veel bekend. Kortweg is dat samen te vatten als "innovatie" - een afkorting van andere zaken bekend onder termen als techniek, wetenschap, uitvindingen enzovoort. Dan is dus de volgende vraag wat de rol van de rijken is in het proces van innovatie. Het antwoord net zo simpel als dat bij productie: niets. Dus is het grofschalige antwoord op de vraag in hoeverre rijken bijdrage aan meer productie: niets. Dus de grofschalige uitkomst van het toepassen van het "loon naar werken" op de terechtheid van de rijkdom van de rijke luidt: volkomen onterecht. Hetgeen niet uitsluit dat er onder de grofschalige groep van rijken alsnog mensen zijn wier rijkdom wél terecht is. Maar de grofschalige analyse laat zien dat de bewijslast dus bij de rijken ligt. Zonder dat geleverde bewijs mag je er van uitgaan dat de rijke onterecht rijk is. En dat het begrip "plukken van de rijken" een contradictie is, omdat, grofschalig gezien, het juist de rijken zijn die plukken. Van de armen. Rijken De definiërende eigenschap van rijken is dat ze rijkdom ![]() Het hebben van rijkdom is dus een maatschappelijk immorele zaak en dat van grote rijkdom een zeer immorele zaak, en gezond verstand en psychologie zeggen beide dat immoraliteit in een persoon zelden tot nooit beperkt blijft tot een enkel aspect. Het simpelste voorbeeld is dat van de erfgenaam of erfgename - hun uitspattingen vullen een aanzienlijk percentage van de roddelpers. Maar de rest onderscheidt voornamelijk door wat minder opvallend gedrag: zodra je er mee te maken krijgt en er is iets in de buurt van geld bij betrokken is, zijn ze net zo betrouwbaar en mensvriendelijk als een krokodil die een jaar niet gegeten heeft. Voorbeelden daarvan hier ![]() Overigens: dit is een zaak die door het gezonde verstand allang beslecht was, natuurlijk, in de vorm van het gezegde: "Een rijke komt nog minder makkelijk in de hemel dan een kameel kruipt door het oog van een naald". Rijnlandse model Het Rijnlandse model is de andere partij in de meest globale tegenstelling qua ideeën over de inrichting van een economie, de tegenpool zijn het Angelsaksische model ![]() In het specifieke is het Rijnlandse model de soort economie zoals gangbaar in Noordwest-Europa, dat wil zeggen: Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen. Wat een ander kenmerk van het Rijnlandse model laat zien: dit zijn tevens de landen die gelden als de sterkste "verzorgingsstaten", oftewel: waarin de overheid het meest doet aan gemeenschappelijke voorzieningen en aan zorg voor de zwakkeren. Het zijn tevens de landen die het hoogst scoren in alle statistieken op het gebied van welbevinden. En het zijn dus tevens de landen met de hoogste belastingtarieven, als tegenhanger van het eveneens statistische gegeven dat de landen met de laagste belastingtarieven de meest ellendige landen zijn. Voor een praktische en simpele vergelijking, zie hier ![]() Salaris Vorm van "betaling voor geleverde inspanning" - zie loon ![]() Smith, Adam Adam Smith verdient als persoon een vermelding in de lijst Economische begrippen, omdat zijn boek Wealth of Nations wordt beschouwd als een basiswerk over economie op het niveau van Principia Mathematica van Isaac Newton. En van de als centraal beschouwde begrippen is dat van "de onzichtbare hand": "Terwijl iedereen in vrije economische interactie zijn eigen belangen probeert te optimaliseren, zorgt de vrije economische ervoor dat dat resulteert in het meeste voordeel voor iedereen, zonder dat iedereen dat als doel heeft". Dit wordt algemeen gezien als de basis voor het zowel de vrije-markt-economie, het kapitalisme, als het neoliberalisme. Speltheorie Het onderdeel "spel" in deze term slaat niet op het spelen van een kind, maar op wat officieel heet het "geformaliseerde spel", waarin twee of meer deelnemers een interactie hebben waarin wederzijds zaken worden onderhandeld en verhandeld - wat ook geldt voor diverse wel uit de kindertijd komende bordspelen. De term is geïntroduceerd door twee wiskundigen/economen, John von Neumann en Oskar Morgenstern, die diverse soorten spelen en bijbehorende tactieken hebben beschreven in een boek genaamd Theory of Games and Economic Behaviour ![]() ![]() Toezicht Toezicht is een begrip dat zowel op het sociologische als economische vlak speelt, en wel bijna even sterk. Eigenlijk is het meer sociologisch dan economisch, maar op het economische vlak wordt het belang ervan versterkt omdat de tegenkracht zo groot is. Die tegenkracht natuurlijk zijnde de diverse vormen van eigenbelang, hebzucht, machtswellust enzovoort. In de economische variant van toezicht gaat dat meestal over geld, en van geld is bekend dat het allerlei slechte neigingen uitermate versterkt. Zoals opgemerkt bij de sociologische versie: essentieel is het besef dat het gaat om twee partijen: één waarop toezicht gehouden moet worden, en één die toezicht moet houden. In vrijwel alle economische gevallen blijken deze partijen voor dezelfde groep van belangen te staan: het toezicht op de banken via de De Nederlandsche Bank wordt gedaan door mensen uit de bankenwereld, het toezicht op bedrijven dat wil zeggen mensen uit het bedrijfsleven wordt gedaan door Raden van Commissarissen bemand met door mensen uit het bedrijfsleven, enzovoort. Het voorbeeld van de De Nederlandsche Bank ![]() Daarbij komt dat in vrijwel alle gevallen wordt voor het toezicht ook nog eens betaald, en "betaald toezicht" is bijna hetzelfde als "betaald advies" ![]() ![]() ![]() Dit zijn geen vormen van slecht functietoetsen van toezicht, maar van slecht organiseren van toezicht. Toezicht kan alleen werken, zie de sociologische versie, als de toezichthoudende partij min of meer tegenovergestelde belangen heeft aan de partij waarop toezicht wordt gehouden. In geval van bedrijven: overige personeel en consumenten. Die kunnen bij goed georganiseerd toezicht deskundigen aanstellen die hen vertegenwoordigen in de raden van toezicht. Voor andere voorbeelden van het functioneren van de huidige Raden van Toezicht, zie hier ![]() ![]() Tweedeling In een gezonde maatschappij zijn de inkomsten van een land verdeeld onder de inwoners volgens ruwweg drie factoren. De eerste: om redelijk natuurlijk te zijn moet het redelijk lijken op een natuurlijke verdeling die bekend staat als de normale verdeling ![]() Die normale verdeling zou automatisch tot stand komen, indien inkomen uitsluitend verdeeld zou worden naar prestatie. Want de potentie tot prestatie in wat dan ook, van hardlopen tot harddenken, is verdeeld volgens de natuurlijke dus normale verdeling. De tweede factor is die van groepsbelang: het is in belang van de groep om tijdelijk-zwakkeren bij te staan zodat zij kunnen overleven, en mogelijk later weer aan het overleven van anderen, dan zwakkeren, kunnen bijdragen, en de groep dus als geheel beter floreert. En de derde factor is die van "humaniteit", dat wil zeggen: dat buiten schuld permanent zwakker geraakten ook worden geholpen. In een gezonde maatschappij heeft dus niet iedereen hetzelfde inkomen, maar is er wel een ondergrens aan het inkomen. De term "tweedeling" wordt gebruikt om een ongezonde situatie in de inkomensverdeling aan te duiden, wat dus niet is: het bestaan van inkomensverschillen. Maar dus wel het bestaan van niet-natuurlijke en daardoor ongewenste inkomensverschillen. De belangrijkste oorzaak van het ontstaan van inkomensverschillen, is het bestaan van inkomen zonder prestatie. Ter verduidelijking: "prestatie" is een afkorting van "bijdrage aan de economie in de vorm van producten en wat daar bij hoort". In de praktijk is de belangrijkste bron van inkomen-zonder-prestatie het verkrijgen van inkomen via transacties in geld en soortgelijke symbolische zaken. Oftewel: het verkrijgen van inkomen door transacties in symbolen. Ter verduidelijking: "symbolen" zijn zelf niets. Symbolen zijn leeg. Het "Ja"- of "Nee"-knikken van het hoofd zijn symbolen - archetypische symbolen. Een maatschappij die inkomen verworven via transacties met symbolen toestaat, vervalt automatisch in een maatschappij waarin het overgrote deel van het inkomen beland bij een kleine groep aan de top, zeg 10 procent van de bevolking, en bijna alle vermogen bij een supertop, zeg 1 procent van de bevolking. Volgens de economische groeiwetten ![]() Zo'n maatschappij waarin transacties in symbolen vrij zijn, heet een neoliberale ![]() Het bestaan van een neoliberale maatschappij leidt dus automatisch tot tweedeling, die voortdurend groeit - voorbeelden hier ![]() ![]() Uitkeringen Over uitkeringen kan inhoudelijke gepraat worden. Dat wordt het zelden tot nooit. Net as over vele andere economisch onderwerpen worden over uitkeringen voornamelijk borrelpraat verkondigd. Dat is omdat de deelnemers aan "het debat" over dit soort zaken bijna uitsluitend bestaat uit proleten (werkgevers en hun vertegenwoordigers) en neoliberalen (economen en media ![]()
Dit soort onderzoek helpt allemaal niets - types als Bernard Wientjes of Alexander Pechtold verkondigen morgen wee precies dezelfde borrelpraat. Overigens: dit is dus niet geldig voor niet-westerse culturen en hun vertegenwoordigers - daar heeft men geen arbeidsethos ![]() Vakbond In de onderhandeling over de prijs van arbeid bestaat de werkgever of andere arbeidszoekende partij altijd uit een klein aantal of zelfs een enkel persoon, en de werkzoekenden uit groot aantal personen. Dit maakt het voor de enkele partij mogelijk de individuen van de massale partij uit elkaar te spelen. De vakbond is er voor om als enkele partij te dienen in die onderhandelingen namens de werkzoekenden. Dit leidt er automatisch toe dat er bij het bestaan van vakbonden hogere prijzen voor de arbeid gevraagd kunnen worden, in de praktijk zijnde dat er door het bestaan van vakbonden minder mogelijkheden zijn om de werkenden uit te buiten. In de historie is de meer gelijkwaardige positie van de werkzoekende andere die van horige of de facto slaaf ontstaan uitsluitend en alleen door het ontstaan van vakbonden, en daarbij aansluitende politieke speciale bewegingen. Het ontstaan van vakbonden karakteriseert de overgang van Dickensiaanse tijden" naar geleidelijk wat meer beschaving ![]() Een van de effecten van het bestaan van vakbonden is dus minder winst voor de eigenaren van bedrijven, tegenwoordig meestal indirect of directe financiële instellingen. De directeuren of "bedrijfsleiders" van die bedrijven zijn dus natuurlijk tegen vakbonden. Om heel precies te zijn: de houding tegenover vakbonden is een zeer precieze graadmeter voor de maatschappelijke positie en opvattingen van een persoon - of instelling. Zo is natuurlijk iedereen en alles dat neigt naar neoliberale opvattingen tegen vakbonden, tot en met rabiaat tegen vakbonden. Een van de graadmeters om de huidige media ![]() ![]() Valutakoersen Valutakoersen kunnen twee dingen doen: omhoog en omlaag. Er is inderdaad ook nog "gelijk blijven", maar dat is weinig interessant. Het daadwerkelijke effect van wisselingen in valutakoers hangt van vele factoren af. Bijna net zo veel als beurskoersen of misschien zelfs wel net zo veel. En u weet welke de regels er zijn achter beurskoersen: niet. Uitgebreider: die zijn er niet. Dat geldt dan dus ook voor de gevolgen van wisselingen in valutakoersen. Desalniettmin worden er standaard uitspraken over gedaan. Die uitspraken volgen de volgende regels: - daalt de valutakoers en past dit in het neoliberale wereldbeeld, dan is die daling gunstig voor de economie; - daalt de valutakoers en past dit niet in het neoliberale wereldbeeld, dan is die daling ongunstig voor de economie; - stijgt de valutakoers en past dit in het neoliberale wereldbeeld, dan is die daling gunstig voor de economie; - stijgt de valutakoers en past dit niet in het neoliberale wereldbeeld, dan is die daling ongunstig voor de economie. En op analoge manier kan ongeveer 99 procent van de regels van de huidige standaard economische wetenschap worden afgeleid. Voorbeeld (de aanleiding als herinnering): een item over de Brexit in het NOS Journaal (24-08-2016, 20h00), waarin gemeld wordt dat de koersdaling van het Britse pond nadelig is voor de economie. Wie een euro-nexit voorstelt, krijgt onder andere als reactie dat dan de koers van de nieuwe gulden sterk zal stijgen, en dat dat nadelig is voor de economie. Vermogen Zie kapitaal ![]() Vrije markt "Vrije markt" is één van die begrippen die iedereen denkt te begrijpen, maar in werkelijkheid juist ingewikkelder in elkaar zit. In dit geval dusdanig dat het vermoedelijk alleen bestaat voor de markt van pakjes boter, en zelfs dat is twijfelachtig omdat tien van de twaalf merken die je in de schappen van de supermarkt aantreft het bezit is van Unilever. In deze zin is "vrije markt" een contradictie of oxymoron, dat wil zeggen: een term van de soort "onderhoudsvrije tuin" ![]()
Vrij verkeer van personen heeft natuurlijk niets met de vrije markt te maken - het eerste is sociologie en staatsinrichting, het tweede economie. En uit boosheid wordt de leugen nog een keer herhaald:
Meer uitleg bij markt ![]() Werkgever Volgens het oude Dickensiaanse model ![]() Maar zelfs voor echte bedrijfsoprichter is de term "werkgever" enigszins dubieus: hij is de persoon die werk krijgt van anderen en daarvoor in ruil iets teruggeeft, meestal geld (vroeger was dat ook vaak huisvesting en soms zelfs voeding en onderwijs). Oftewel: de "werkgever" is in feite baangever, en werknemer. Zie ook arbeidsvraag en arbeidsaanbod ![]() Werknemer Het spiegelbeeld van werkgever, zie aldaar: een werknemer is in feite een baannemer, en een werkgever. Zie ook arbeidsvraag en arbeidsaanbod ![]() Wisselkoersen De wisselkoersen, zeg maar de verhouding van de waarde van de verschillend munten, is een prima iets om fraude mee te plegen. Hiermee wordt niet bedoeld de veel te hoge onkosten die men daarvoor rekent op populaire punten voor het wisselen van ge;ld, als op luchthavens, maar de manier waarop economen en economie-journalisten erover schrijven. Vrijwel alle economen en economie-journalisten (de media ![]() Wat de werkelijke waarde is van ene verandering in wisselkoersen, hangt sterk af van vele omstandigheden, en zonder het benoemen van die omstandigheden, kan alles wat er over de wisselkoersen gezegd wordt in de media, door wie dan ook, genegeerd worden of als leugen gezien. Zelfregulering Zelfregulering was een mode-term in de jaren 1990 en 2000, toen er een gestage economische groei was, en er "geld in overvloede". Volgens de wetten van de groei ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Na welke niet al te lange inleiding het hele idee van zelfregulering in nog korter bestek afgeserveerd kan worden, met slechts één enkele "gezond verstand"-opmerking: als zelfregulering zo'n goed idee is, moet het ook op de werkvloer ingevoerd worden. Dat laatste zou, indien expliciet geformuleerd, onmiddellijk afgewezen worden: "Ze zouden onmiddellijk veel meer meenemen dan kan". En, volkomen vanzelfsprekend, geldt dat voor de hogere regionen van de maatschappij in verhoogde mate, en wel meer naarmate je hoger komt: hoe hoger in de maatschappij, hoe groter de machts- en geld-wellust. Oftewel: "zelfregulering" was niets minder dan een fatsoensterm voor "Graaien, graaien, graaien". Dat de term zo lang heeft kunnen bestaan zonder serieuze weerlegging, laat zien hoe verdorven de hele top van de maatschappij, inclusief "intellectuele" en meningsvorming (media ![]() Overigens is de term niet verdwenen door een of andere vorm van groeiend normbesef, maar door het stoppen van de economisch groei. Hoewel men het ook jarenlang heeft volgehouden dat dalende inkomsten voor de rest van de maatschappij niet betekende dat de inkomstenstijging van de top moest stoppen, werd de weerstand van de burgers ("de dreiging van de SP") te groot. In plaats van "zelfregulering" is men toen overgegaan op "hervormingen" ![]() Voor voorbeelden uit de wereld van de zelfregulering, zie hier ![]() Zwarte economie "Zwarte economie" is de kortere beschrijving van "belastingontduiking als systeem". Belastingontduiking wordt in vele delen van de wereld gezien als een deugd, omdat de lokale overheden in mindere, meerdere of hoge mate corrupt ![]() ZZP'ers Een ZZP'er of "zelfstandige zonder personeel" is zo'n beetje de modernste term in deze verzameling, op het moment van schrijven (2013). Voorheen bestonden er wel zelfstandigen zonder personeel, zoals alleenwerkende winkeliers, maar daarvoor is er al de term "middenklasser" ![]() In de jaren 2000 en 2010 is het begrip gehanteerd gaan worden door werkgevers om mensen van de loonlijst af te krijgen, waardoor ze sociale verplichtingen als ziekte-uitkeringen en pensioenafdracht kunnen besparen. Dit gebruik betreft met name lagerbetaalden, en onder druk van immigratie van goedkope arbeidskrachten. Het moderne begrip ZZP'er wordt gebruikt om ook van gewone werknemers dagloners te maken, die overgeleverd zijn aan de volstrekte willekeur van grotere ondernemingen en multinationals. Dit gebruik is een middel om terug te keren naar Dickensiaanse tijden, en is diep reactionair. Meer over de waarde van de zzp-economie hier ![]() Naar Economie, basis, I ![]() ![]() ![]()
|