Formalisme: structuren, sociologisch, vermenging
In Strucuren, sociologisch
zijn de mondiale verschillen besproken tussen de grotere culturen, de meest
grootschalige sociologische conglomeraten. De bespreking van verschillen
leidt bijna automatisch tot een "hoger-lager" indeling, op dezelfde manier
als dat een bespreking van de ontwikkeling van het leven leidt tot een
hoger-lager indeling - iedereen spreekt van "hogere" en "lagere"
diersoorten. Dat dit niet zou kunnen of moeten gelden voor de menselijke
sociologie is een absurd standpunt - "absurd" hier tevens zijnde een
synoniem van "religieus" of "ideologisch".
Eén aspect of bewijs van
die niveauverschillen is al besproken: het ontstaan van stroming
. Hier volgt een tweede, namelijk wat er gebeurt nadat er door de stroming
een substantiële hoeveelheid vermenging is ontstaan.
Vermenging
is net als stroming een algemeen natuurlijk fenomeen, waarover, net als
stroming, al veel bekend is. En weer net als bij stroming, in de context
waar de wetenschap het verst is: de natuurkunde. Een kennis staande boven
één van de eerste technologische vaardigheden van de mens: de
metallurgie. In zijn eerste hoogtepunt in de vorm van het samurai-zwaard,
een product van langdurige praktische ervaring dat overeenkomt met de
meest recente technologisch kennis omtrent de samenstelling van de vermenging van
ijzer met koolstof, een mengsel bekend als "staal".
Wat begon met ijzer.
Dat bleek door
zijn vervormbaarheid een veel praktischer materiaal dan het ervoor
bekende steen en brons in veel opzichten, op één na: steen en brons zijn
harder.
De
natuurkunde heeft inmiddels geleerd waarom: in ijzer en de andere later
ontdekte "metalen" zijn de losse onderdelen, de positief geladen atomen (de
gele bolletjes rechts), omgeven door er langs zwervende negatieve elektronen
(de kleine blauwe bolletjes) die de atomen verbinden als ware het
elastieken. Door dat lossige verband schuiven de lagen atomen makkelijk
langs elkaar.
Materialen
als steen en glas zijn mengsels van verschillende soorten atomen, die op een
heel andere manier aan elkaar zitten: de nabuuratomen van verschillende
soort wisselen elektronen uit, waardoor ze als het ware "aan elkaar
geklonken" zitten. Rechts het voorbeeld van gewoon keukenzout, dat bestaat
uit een mengsel van natrium (Na) en chloor (Cl). "Zout" bestaat uit keiharde
korreltjes. Met zout kan je ijzer krassen. Maar met ijzer kan je geen zout
krassen.
Wat de Japanse zwaardenmakers ontdekten, is dat als je ijzer
in een houtskoolvuurtje legt, het ook hard wordt. Niet zo hard als steen,
maar hard genoeg als hak- en snijgereedschap. Bijvoorbeeld om mensenhoofden
af te hakken.
De natuurkunde weet inmiddels wat er in dat
houtskoolvuurtje gebeurt. Door dat houtskoolvuurtje wordt het ijzer heel
heet, wat hetzelfde is als dat de atomen heel hard gaan trillen, en een
beetje verder van elkaar komen, waardoor de koolstofatomen van het houtskool
van het vuurtje een beetje kunnen binnendringen in het ijzer. Een beetje, en
heel langzaam. Waarin de "kunst" van de zwaardenmaker school: te weten hoe
lang het zwaard moest liggen in het vuurtje (vele dagen) en hoe heet het
vuurtje moest zijn om het optimale resultaat te krijgen: een zwaard dat hard
was, en toch buigzaam zodat het niet zou breken zoals steen en glas breekt
als je er veel kracht op zet.
Rechts
is het eindresultaat weergegeven - de gele bolletjes zijn het ijzer, de rode
het koolstof. Ieder materiaal heeft atomen van een eigen omvang, en die van
koolstof zijn groter. En omdat ze groter zijn, zitten ze "in de weg" van de
langszwervende elektronen, die daardoor kortere trajecten afleggen, die
daardoor minder elastisch werken, waardoor het ijzer harder wordt.
Punt
is voor de zwaardenmaker én de moderne staalfabrikant: komt er te veel
koolstof in het ijzer, wordt het hard als steen (bijna), bros als steen
(bijna), en praktisch onbruikbaar voor de meeste doeleinden (zwaarden,
bruggen enzovoort), met uitzondering van zaken als putdeksels. Dit materiaal
noemt men "gietijzer". En deze overgang gaat vrij plotseling, en ligt in de
buurt van de 3 tot 4 procent koolstof in het ijzer.
Het vermengen
van stoffen is dus niet een netjes proces van de soort: "Stop er een kilo
in, dan wordt het twee keer zo hard, dus stop er twee kilo in, dan wordt het
vier keer zo hard". Nee, dicht bij de grens wordt het: "... stop er twee
kilo in, dan wordt het duizend keer zo hard".
Dit soort proces noemt
de natuurkunde een "faseovergang"- hetzelfde als wat er gebeurt als je de
temperatuar van water langzaam laat zakken: ineens verandert het water in
ijs, bij slechts een kleine temperatuurdaling.
De
reden voor de plotseling fase-overgang van staal naar gietijzer als je er
maar een klein beetje meer koolstof in stopt, is ook bekend. Er zijn
twee processen tegelijkertijd in het spel: ten eerste kan het basismetaal
steeds minder makkelijk nieuwe mengstof opnemen, en ten tweede komen de
atomen van de mengstof bij steeds grotere percentages ook steeds vaker bij
elkaar in de buurt, en boven een bepaald kritisch percentage gaan de
mengatomen samenklonteren - de reden van de zwakte van gietijzer is dat er
in het ijzer zelf kleine deeltjes zuivere koolstof ontstaan (de zwarte
bolletjes rechts), en koolstof, bekend van potlood, is een zwak materiaal
dat de sterkte van het ijzer ondermijnt.
Het percentage waarbij samenklonteren ontstaat hangt af van drie factoren: de
sterkte van de onderlinge aantrekking van de mengatomen, de aard en sterkte van
de interactie met de gastatomen (als de mengatomen de gastatomen afstoten of
andersom draagt dat bij aan het samenklonteren), en het percentage mengatomen.
Dat laatste is in te schatten aan de hand van de illustratie met de gele en rode
atomen. Daarin zijn
twee mengatomen op 33 gastatomen zichtbaar, en men dient soortgelijke lagen
erboven en eronder te denken. Zichtbaar is dat de kans dat twee mengatomen naast
elkaar komen te liggen met de getekende verdeling dan al aanzienlijk is. In
werkelijkheid komt hier ook willekeur en statistiek om de hoek kijken, zodat
voor een, zeg, vijf keer zo grote hoeveelheid materiaal de statistische kans op
twee naburige mengatomen al groot is. Als er onderlinge aantrekkingskracht is
tussen de mengatomen, oefent dit tweetal een kracht uit op de mengatomen in de
buurt om zich aan te sluiten. Waardoor de aantrekkingskracht van dit groepje van
drie groter wordt. Enzovoort.
De kans op samenklonteren hangt dus ook af van de onderlinge aantrekkingskracht
van het mengmateriaal. Wat betreft ons praktische voorbeeld, ijzer en staal, is
de mengstof koolstof, en wel in zijn grafiet-achtige vorm. Nu kent iedereen
grafiet van het potlood, en een potlood schrijft omdat het grafiet in de stift
ervan makkelijk van de stift afgaat en op het papier gewreven wordt. De
onderlinge aantrekkingskracht van grafiet is dus (erg) klein. En deze praktijk
leert ook dat ook bij deze kleine aantrekkingskracht het samenklonteren al
begint rond de drie tot vijf procent. Bij stoffen met wat grotere onderlinge
aantrekkingskracht, of met meer afstoting tussen de stoffen, ligt het kritische
mengpercentage lager. Voorbeelden met aluminium als gastmetaal en silicium en
dergelijke als mengmateriaal laten zien dat het dan in de buurt van de één
procent ligt.
Voor mengstoffen die lijken op het gastmateriaal is de praktische uitkomst
heel anders. Je kan ijzer ook mengen met andere metalen als chroom, vanadium en
dergelijke (die gelijkenis blijkt er ook uit dat al deze metalen magnetisch
kunnen worden). Dan kan men percentages inmengen tot rond vijftien tot twintig
procent, zonder dat het de sterkte van het ijzer, of staal, al te zeer verzwakt.
Dit zijn praktische gevallen, bekend als "roestvrij staal" dat, zoals bekend,
zowel sterk als soepel is.
Dat was de natuurkunde.
Nu
naar de sociologie. Voor wie behoefte heeft aan een uitgebreidere
inleiding vanuit de sociologie, die staat hier
. Voor de meeste mensen zal de analogie zo duidelijk zijn dat deze nauwelijks uitgewerkt hoeft
te worden. Het basismetaal met zijn langs vele atomen zwervende elektronen is de
westerse maatschappij, met zijn basis van sociaal vertrouwen
en
grootschalige samenwerkingsverbanden
- vele rijen gelijksoortige atomen geven de elektronen ongehinderd door. Het kan
zelfs praktisch geïllustreerd worden. Een van de
voorbeelden van de kracht van het westerse samenwerkingsmodel is de
razendsnelle wederopbouw van zowel Duitsland als Rusland na de Tweede
Wereldoorlog. Hoe die wederopbouw is gestart, is te zien in nevenstaande
illustratie: de vrouwen (mannen waren gesneuveld of in
krijgsgevangenschap, en wat er overbleef deed ander werk), bekend als
Trümmerfrauen, vormen keurige rijtjes om het puin af te voeren,
waarna andere teams het schoonhakte
, en
de losse stenen werden hergebruikt voor de wederopbouw - dezelfde soort
rijen zijn te nog steeds zien bij gevallen van wateroverlast
.
De
mensen in de westerse cultuur hebben vooral bij rampen een sterke neiging tot
samenwerking ook buiten de directe bloedbanden. Zie ook de illustraties van de
opruimwerkzaamheden na de Londense rassenrellen van 2011: degenen die deelnamen aan de
spontane opruimacties zijn de blanke, westerse, Londenaren
. De band tussen deze
mensen is redelijk sterk maar aanpasbaar aan de omstandigheden: normaliter
sluimert ze onder de oppervlakte, maar indien "belast", natuurkundig gezien
"gerekt" zoals je ijzer en staal kan rekken, blijkt deze sterker te worden en
wordt zichtbaar.
Westerse sociale banden zijn middelsterke,
flexibele, grootschalige en functionele interacties
.
Niet-westerse culturen kennen deze verbanden nauwelijks tot niet. Niet-westerse
culturen onderhouden alleen meer traditionele korte-afstand
culturele verbanden zoals familie en clan
.
Dit zijn bloedbanden: sterk en moeilijk tot niet veranderbaar. En beperkt dus
tot de de eigen bloedkring. Voor de grotere "maatschappij"
betekent dit dat deze bestaat uit
een verzameling losse kluitjes die voornamelijk met zichzelf omgaan, en op
veel plaatsen zelfs geografisch binnen de eigen dorpen, met als volgende wat grotere
verbanden de clan, de verzameling aanverwante families, en de etnie - waarvan de
termen al ingebouwde negatieve waardeoordelen bevatten aangaande
sociaal-functioneren. Want ook die verzamelingen zijn ieder met
hun eigen zaakje bezig. En bij botsingen met eventuele andere belangen gaan de
bloedbelangen altijd voor.
Niet-westerse sociale banden zijn harde,
rigide, kleinschalige en bloedbepaalde interacties
.
Dit wat betreft de analogie tussen metallurgie en sociologie aangaande de twee
basismaterialen. Nu het proces van inmenging.
Dit zijn de onderlinge
krachten binnen de nog te mengen stoffen. Bij menging is er interactie
tussen de twee stoffen en daarin zijn er twee (hoofd-)varianten van de
aantrekkende of afstotende vorm.
Dit blijkt een functie van het
verschil tussen westers en niet-westers: een westerse cultuur gemengd met
een westerse levert en min-of-meer gemengde cultuur, afhankelijk van de
relatieve aantallen. Redelijk grootscheepse immigratie van Duitsland naar
Nederland rond de eeuwwisseling is geruisloos verlopen, net als de
eerdere van Franse hugenoten.
Menging van twee niet-westerse
culturen levert niets op: meng zand met suiker, en je houdt zand met
suiker: de twee groepen blijven onaangeroerd door elkaar naast elkaar
leven in hun eigen verbanden. Komen ze door één-of-andere externe
oorzaak wel in direct contact, treden er meestal (net als in de chemie)
heftige reacties op: rassenenrellen of rassenoorlogen - of religieuze.
In tegenstelling tot gangbare opvatting is Amerika voor een flink deel
een "zand met suiker" cultuur met gesegregeerde wijken, met een
hoeveelheid bindmiddel in de vorm "bewondering voor de vlag", zingen van
het volkslied voor grote sportwedstrijden, enzovoort, dat wil zeggen:
een semi-fascistisch bindmiddel.
Het derde
geval: een westerse inmenging in een niet-westers land, leidt tot
vooruitgang. Maar omdat dit als eerste gebeurd is in historische tijden
waarin de machtsverhoudingen veel primitiever waren, rust op het
constateren daarvan een taboe onder de noemer "kolonisatie". Onderzoek
met behulp van de "stiekeme" methode van "data mining"
heeft uitgewezen dat de niet-westerse streken die het langst
"gekoloniseerd" zijn, het rijkst zijn.
Dan het vierde geval -
tevens het meest voorkomende gedurende de laatste decennia:
niet-westerse inmenging in westerse landen. Het metallurgische geval van
de menging van een stof met korte-afstandsverbanden in eentje met
lange-afstandsverbanden.
Daarin moeten principieel twee gevallen
worden onderscheiden: degenen die binnengekomen zijn, en degenen die
hier opgegroeid en geboren zijn. De eersten vergelijken hun
maatschappelijke positie in een westerse land met die in hun land van
origine, en zijn en voelen zich veel beter af. De tweede groep,
materieel meestal beter af dan de eerste, vergelijkt hun situatie met
die van de autochtone westerse bevolking, en is en voelt zich veel
minder af. Aangezien de eerste groep een kleine en afnemende minderheid
is, is de tweede de maatgevende.
De groep niet-westerse
immigranten heeft door haar sociaal-culturele toestand, grotendeels
gelijk aan die van hun land/cultuur van origine (voor moslims een
vanzelfsprekendheid: hun religie bepaalt vrijwel de gehele culturele
stand
), dus een aanzienlijke tot grote afstand met de westerse
omgevende maatschappij, en vergelijkt zich daarmee (voor moslims
vanzelfsprekend: de islam definieert bijna achterlijkheid
). Dan zijn
er weer twee mogelijkheden: die achterstand wordt sociologisch of objectiverend
bekeken, zoals hier beschreven, of individueel (psychologich) en
subjectiverend. Dat eerste is moeilijk zelfs binnen de westerse cultuur,
dus schier onmogelijk daarbuiten. De niet-westerse instroom bekijkt haar
positie vanuit een individuele en psychologische hoek. Waarbij ze de
oorzaak van haar mindere positie op twee manieren kan toekennen: aan de
eigen groepsachterstand, of aan de haar omringende westerse
maatschappij. Elementaire psychologie
leert dat in de westerse cultuur
het tweede proces, toekennen buiten zichzelf, al sterk tot dominant is,
dus in de niet-westers cultuur is het volkomen dominant: de eigen
achterstand wordt geweten aan de omringende westerse maatschappij
.
Een aantal te onderzoeken factoren in dit verband zijn: de mate
waarin de niet westerse immigrant zich niet-westers immigrant voelt. De
mate waarin dit gekoppeld wordt aan oordelen en de getalswaarde van dit
oordeel. De mate waarin dit oordeel wordt toegeschreven aan zichzelf of
anderen. De manier waarop men zichzelf beschrijft als deel van de
Nederlandse maatschappij. Enzovoort.
Deze onderzoeken zijn, voor
zover bekend, tot nu toe nooit gedaan, maar kunnen gedaan worden aan de
hand van uitingen in de media voor wat betreft de (hoger) opgeleiden
, en
op de "community"-sites wat betreft de lagere (ernaar vragen heeft
totaal geen zin: het percentage "wensantwoorden" ligt hier dicht bij de
100) . Wie dat losjes bekeken heeft wat dat de hogeropgeleiden vrijwel
eensgezind zijn in hun oordeel dat Nederlanders discrimineren (ze
krijgen geen banen bij de dure advocatenkantoren) en racistisch zijn
(Nederlanders maken herkenbaar niet-Arabisch, -Turks of -creools), en de
lageropgeleiden drukken dit uit in termen als "kk kazen" ("klote kanker
kazen" - op sites als maroc.nl) of "Ik neuk jullie allemaal de moeder"
.
Deze sociaal-psychologisch factoren bepalen het zichtbare
maatschappelijke resultaat.
Het maatschappelijke resultaat zou eigenlijk bekend moet worden
verondersteld, aangezien iedereen die dit leest (schrijvende 2015), die
processen meegemaakt heeft. Wie nog enige illusie heeft, staat onder invloed van de
fanatieke campagne van de politiek-correcte elite en vooral de media
van
de afgelopen decennia, die ieder teken van achterstand van niet-westerse
culturen verzacht, excuseert, ontkent of censureert, al naar gelang het
moment en het uitkomt.
Het
eenvoudigst symptoom: de segregatie
van allochtonen
in bepaalde steden, en binnen de grote steden in bepaalde wijken
. En binnen en buiten die wijken zie je zo ook in eigen
groepjes optreden - in de illustratie hiernaast zo'n (tijdelijk) kluitje "familie"-mensen in een Nederlandse stad
. Ga
terug naar de illustratie van het ijzer met de bolletjes koolstof erin,
en beweeg met de muis over de koolstof-bolletjes voor meer voorbeelden van
ontmenging. Dit is een deel van de reeks die begonnen met het oprichten van eigen
winkeltjes, eigen theehuizen, eigen kerken (moskeeën), en persoonlijk het gaan
dragen van djellaba's, baarden, en meest prominent: hoofddoeken. Het moment
dat dit gebeurd is, op televisie door Fatima Elatik, kan beschouwd worden als
de start van het openlijke verzet tegen de westerse waarden. Dit gaat gepaard met
een onbegrensde onderlinge loyaliteit
, ook door
Elatik als een van de eersten gedemonstreerd
door het aanvoeren van een demonstratie ter ere van een omgekomen
tasjesdief en draaideurcrimineel.
Op deze website staat een
vrijwel onbeperkte hoeveelheid ondersteunende bewijzen, waaruit blijkt dat het
aantal uitzonderingen dusdanig klein is, dat rustig dit gesteld kan
worden: alle vrijwel alle
groepen van niet-westerse immigranten en nakomelingen heb gevoelens tegenover
Nederlandse waarden en Nederlandse mensen die uiteenlopen van licht
afkeer tot gloeiende haat. Zoals voor moslims blijkt uit de volgens de verzamelingen
van deelaspecten ervan zoals als het afschuiven van eigen
problemen
,
xenofobie
,
afkeer
en
haat
.
De vele deelverzamelingen horende bij de beschrijving van de cultuur van de islam
. En de vele deelverzamelingen horende bij de beschrijving van de positie
de niet-westerse culturen in het algemeen onder de noemer "vijfde colonne"
- met speciale aandacht voor die deelverzameling geheten "woordvoerders"
, die
gevuld is met uitspraken van de meest prominent in de media
verschijnenden. Dit mede als illustratie van de weerlegging van de een
aantal jaren terug veelgehoorde stelling: "Naarmate ze hogere opleidingen gaan
volgen, gaat het beter met ze en zullen ze zich hier meer thuis voelen".
Het tegendeel blijkt het geval te zijn
. De
daders van terreuraanslagen komen vooral
uit die hoek.
Bij
de qua grootte tweede groep niet-westerse immigranten, de creolen, ligt dit
nog scherper
: hun enige massalere
gezamenlijke optreden is dat van plundering en brandstichting
, zie de afbeelding
rechts vanuit Londen 2011 waarbij meer detail hier
. En in Amerika bij protesten
tegen degenen die de plundering en brandstichting en dergelijke proberen te voorkomen: de politie.
In heel Afrika
is het begrip "samenwerking" volkomen onbekend. Zelfs binnen de
partnerrelatie is deze grotendeels afwezig: alleenstaande moeders voeden de
kinderen op
.
Samenvattend kan gesteld worden dat het spectrum
van de niet-westerse houding ten opzichte van de westerse cultuur zich
beweegt van de aanslagen van de terroristen aan de top, tot de roc-scholieren
van wie de houding is "Ik neuk jullie allemaal de moeder"
.
En
wat betreft andere fysieke uitingen: naast de al genoemde terreuraanslagen, de
rassenopstand van niet-westerse immigranten in Frankrijk in 2005 gepaard
gaande met brandstichtingen en plunderingen in vele grote steden. De
rassenopstand van niet-westerse immigranten in Engeland in 2011 gepaard
gaande met brandstichtingen en plunderingen in vele grote steden. De
rassenopstand van niet-westerse immigranten in Zweden in 2013 gepaard
gaande met brandstichtingen en plunderingen in vele grote steden. En,
lokaal, de rassenopstand van niet-westerse immigranten in de
Schilderswijk in 2015 gepaard gaande met brandstichtingen en
plunderingen.
De interactie van de niet-westerse mengcomponenten
in de westerse samenleving is dus die van matige tot sterke afstoting.
Omdat dit een menselijk proces, met aan de basis psychologische
processen, zal de afkeer van de ene partij ook leiden tot afkeer bij de
andere.
Neem als uitgangspunt weer het rijtje vrouwen dat aan het puinruimen is.
Dit kan alleen werken als ieder in het rijtje vrouwen, ongetwijfeld geen
familie maar buurt- en stadgenoten, erop kon vertrouwen dat haar
buurvrouw de stenen weer eerlijk doorgeeft, voor algemeen gebruik door
iedereen. Op deze manier kan arbeid gespecialiseerd door de
verschillende deelkarweien te laten doen door degenen die daar het best
in zijn. Op die manier wordt een veel hoger resultaat bereikt dan als
ieder of ieder klein groepje voor zich aan de slag gaat.
Zet
nu in zo'n rijtje iemand met een sterke familiebinding, die stenen doorgeeft niet
aan de volgende in de rij, maar aan zijn eigen familie. Als die familiepersoon
dat doet met een aantal stenen, worden de overige vrouwen boos en stokt de
samenwerking - doet die familiepersoon dat met iedere steen, of zijn er te veel
familiepersonen die te vaak stenen stelen, wordt de rij
onderbroken, en stopt het landelijke wederopbouwproces - ieder gezinnetje moet
weer op de inefficiënte manier voor zich gaan werken. Praktische voorbeelden hiervan
zijn het accepteren van donororganen door allochtonen, en het niet (of veel
minder) doneren ervan
, en
de deelname aan vrijwilligerswerk met name in verenigingen
: als allochtone
ouders geen bijdrage leveren aan de activiteiten van de vereniging, gaan de
Nederlandse ouders klagen, en komt de vertrouwens- en verenigingsband onder druk
.
Meer voorbeelden van de groeiende Nederlandse afkeer zijn te vinden hier
.
Overigens is er een groot verschil met de niet-westerse afkeer: binnen de
westerse maatschappij hebben de niet-westerlingen ook een grote hoeveelheid
steun, met name onder de elite
en de media
. En een aantal groepen van de soort "hulpverleners" tot "andere
wang"-christenideologen. Zulke groepen zijn onder de niet-westerse culturen
volkomen en absoluut onbekend. Het is zelfs andersom: de moslims steunen de
zwarten in hun onterechte klachten over "Slavernij! en "Racisme!", en
andersom.
Dat is het algemene beeld van de analogie van tussen het metallurgiemodel en de
sociologische praktijk van de immigratie. Maar het gaat op voor zo'n
beetje alle genoemde specifieke eigenschappen van het model en de praktijk.
Samengevat:
■ In het metallurgiemodel zijn
de metaalelektronen de analogie van de samenwerking in rijtjes, grotere
functionele structuren, van de westerse maatschappij.
■ In het metallurgiemodel zijn het de
mengatomen die het metaalproces met zijn langeafstandsbindingen verstoren - in
de maatschappelijke praktijk zijn het de familie-, clan- en etnie processen die
de "lange-rij", functionele, structuren van westerse maatschappij, vereniging,
organisatie, verstoren
.
■ In het metallurgiemodel leidt de
inmenging van korte-afstandsbindingen tot een verharding van het hele materiaal.
In de maatschappij leidt de introductie van korte-afstands familie-, clan- en
etniebindingen eveneens tot een verharding, nu van de gehele maatschappij
.
■ In het metallurgiemodel is er geen
probleem met het inmengen van metalen die op het gastheermetaal lijken en leiden
vaak tot betere materialen. In de
sociologische geval veroorzaken migranten uit andere Westerse landen weinig tot
geen problemen, en leiden ze vaak tot meerwaarde.
■ In het metallurgiemodel leidt een
grotere onderlinge aantrekkingskracht tussen de mengatomen tot een eerder
optreden van samenklonteren. In de sociologische praktijk leidt het
wij-zijdenken van allochtone immigranten
tot
samenklonteren ervan in bepaalde buurten en wijken
.
Westerse immigranten zijn nergens samengeklonterd. Roma en Sinti mengen zich
nergens.
■ In het metallurgiemodel gaat het
optreden van onderlinge aantrekking tussen de gastatomen meestal samen met
afstoting door de gastheeratomen - dit geldt met name voor die gevallen waarin de soorten
aantrekking tussen gast- en gastheeratomen door verschillende soorten interactie komen. In de
psycho-sociologische praktijk leidt de aantrekking en groepsvorming binnen de
immigrantengroep ook meestal tot afstoting door de residente bevolking, met name
daar waar de onderlinge aantrekking van de gastgroep in strijd is met de
onderlinge aantrekking binnen de gastheergroep - zoals bij het fundamentele
verschil in waarden tussen democratie en islam
. Wat versterkt wordt zodra de
gastgroep van haar bindingskracht de uiterlijke symbolen gaat vertonen
(hoofddoeken, moskeeën)
.
De metallurgische analogie klopt dus in hoge mate met wat er in de
sociologische migratiepraktijk valt waar te nemen. De waarde van de analogie is
dat ze in meer wetenschappelijke termen is geformuleerd, en er dus meer
betrouwbare conclusies zijn te trekken en mogelijk zelfs voorspellingen te doen.
Sociologische processen zijn te formuleren als krachten op de natuurkundige
manier, en daarna met hulp van wiskunde te modelleren.
Eén van de voordelen van een natuurwetenschappelijke benadering is de
mogelijke inzet van getallen. Het natuurkundige analogie van het sociologische
mengproces leidde tot waardes voor de percentages waarbij bepaalde effecten te
verwachten zijn.
Bij de inmenging van materialen die aanzienlijk
afwijken van de gastheer zijn op grond van geometrie en het voorbeeld van ijzer
en koolstof ontmenging te verwachten bij percentages rond de drie tot de vijf. In
de maatschappij is de ontmenging van de islamitische immigranten begonnen bij een
toenmalig aantal van rond de 500 duizend, dat wil zeggen: een percentage van
rond de drie procent. Een verschijnsel dat deels al geconstateerd is
.
Ook al geconstateerd in de maatschappij zijn verschijnselen als rassenrellen
op diverse schaal, en terreuraanslagen. De maatschappelijk essentiële vraag is:
zijn dit incidentele verschijnselen, of voorbodes van een dramatische overgang. En
hoe hangt dit af van de aantallen niet-westerse immigranten?
Net als van
het voorgaande zijn daarover uitspraken te doen door gewoon te kijken hoe het op
diverse plekken in de wereld zit met mengculturen en de bijbehorende
verschijnselen. Hier is iemand die dit (net als deze redactie
) op deze manier
gedaan heeft (GeenStijl.nl, 09-01-2015, door Johnny Quid,
):
Het probleem van deze constatering is dat het dynamiek is en wat moeilijker
in cijfers te vangen valt. Makkelijker zijn statische gegevens. In verband met
een ander onderzoek, dat naar IQ, vond de redactie een bron bestaande
uit een verzameling gegevens uit internationale onderzoeken over de islamitische
wereld
(in Excel-tabellen). De IQ-gegevens (afkomstig van onderzoekers Lynn en Vanhanen
) zijn door de redactie in grafiek uitgezet (grafieken laten
verbanden makkelijker zien):
Daarin vallen een paar dingen op: het gemiddelde ligt ruim onder de honderd,
er is een sterke spreiding, en, hier relevant, een sterke puntdichtheid aan de randen.
Dat was de aanleiding om de Excel-functies te gebruiken voor een percentielendiagram
van het percentage moslims per land (uit een andere tabel, dus ander onderzoek!). Dat
leverde deze grafiek op:
De directe waarneming zijnde: er zijn nauwelijks landen met percentages moslims
tussen de 10 en 80 procent, tezamen met een overdaad aan landen met percentages onder de 10 en
boven de 80. Noot: volgens bovenstaande interpretatie zijn
dit gegevens met een explosieve betekenis. Dat besef is ook doorgedrongen tot de
gebruikte verzamelaar ervan: Google (- Docs). De gegevens zijn nu niet meer vrij
toegankelijk. Waarmee Google, een uiterst politiek-correcte organisatie, tevens
de juistheid en explosiviteit van de interpretatie bevestigt.
Met deze gegevens is de volgende kaart makkelijker leesbaar
(van hier
):
Dit is nu duidelijk zichtbaar als geen geleidelijke verdeling, maar eentje
van zeer donker, dan met heel weinig overgangsgebied naar zeer licht. Merk op:
de over het gehele Rusland en het gehele China aantal moslims was in het
origineel van deze kaart verdeeld over geheel Rusland resp. China. In
werkelijkheid wonen ze sterk geconcentreerd in respectievelijk de Kaukasus
(Tsjetsjenen en nog wat) en Xinjiang (Oeigoeren). Dit is verbeterd.
Maar
met deze kaart is het veel makkelijk de volgende vergelijking te maken: met de
kaart van globale maatschappelijk onrust en onveiligheid (van hier
):
En voor Rusland en China is weer hetzelfde gedaan wat betreft de onrust:
die is in Rusland vrijwel uitsluitend in de Kaukasus, en in China vrijwel
uitsluitend in Xinjiang (islamitische Oeigoeren) en Tibet.
En hier die
van grootschaliger politiek geweld in de periode 2000-2010:
Volkomen duidelijk bij vergelijking van
de drie kaarten: waar veel en veel gemengd islam, daar veel
maatschappelijke onrust. En hoe meer moslims, hoe meer onrust. En indien een
grote meerderheid moslims is er wel weer meer rust, maar daar wordt iedereen die
(openlijk) anders denkt, onderdrukt tot en met vermoord
.
Terug naar de populatiegrafieken. De eerste
conclusie uit die gegevens luidt dus: percentages aan moslims in een
land
tussen de 10 en de 80 zijn niet stabiel. Landen met dergelijke percentages veranderen
in landen met percentages onder de 10 en boven de 80.
En verandering in
percentage van bijvoorbeeld 20 naar 10 of van bijvoorbeeld 60 naar 80 zijn grote
veranderingen. Desondanks kunnen ze snel gaan - zie hier
.
De in de laatste grafiek zichtbare verdeling is dus het resultaat van de door
iedereen en onder andere
de GeenStijl-reageerder geconstateerde dynamische processen: ergens gaande richting
10 procent treden processen in werking die het percentage terugdringen naar onder de
10, en als dit percentage (ruim) boven de 10 komt, is er een grote kans dat dit
doorschiet naar de 80 procent.
Of samengevat in losse uitspraken: - de mede door de GeenStijl-reageerder
geconstateerd dynamiek volgende uit de nieuwsberichten klopt volkomen met de
statische gegevens omtrent bevolkingspercentages, zie speciaal dit artikel
dat het pad laat zien van micro- naar macro-niveau. - bevolkingspercentages aan
moslims tussen de 10 en 80 procent leiden tot dynamische processen,
maatschapplijke onrust, zodanig dat
de percentages terugvallen naar onder de 10 of boven de 80. - percentages aan
moslims die in de buurt gaan komen van de 10 procent, dat wil zeggen:
overstijgende de 5 procent, zijn een sterk stijgend risico voor maatschappelijke
onrust.
Met als vorm van bevestiging:
- de meeste aanslagen in Europa gepleegd door moslims
en de sterkste maatschappelijke onrust (banlieus-rassenopstanden van 2005)
vinden plaats in Frankrijk (noterende december 2015), terwijl in Frankrijk het
percentage moslims het dichtst bij de 10 procent ligt.
Hetgeen
automatisch leidt tot een beleidsmatige aanbeveling: - Landen die hun
cultuur willen handhaven zonder in onrust te vervallen, moeten het percentage
moslims ruim onder de 10 procent houden - bij 10 procent is er al
maatschappelijke onrust.
Dit is dus een eerste concreet resultaat van de
ontwikkeling begonnen met het verhaal geïnspireerd door
Alfred Korzybski en Isaac Asimov beschreven in de
inleiding van deze serie . Of, zo men wil: een eeste praktische resultaat van
hun methodologische suggesties en voorspellingen.
Kon het model
uitgebreid worden met voorspellingen omtrent migratiestromen, kon men een
voorspelling doen over wanneer de kritische aantallen wat betreft niet-westerse
immigranten bereikt worden. Tezamen met de al bestaande kennis omtrent de hoogte
van het kritische percentage, kon men dan een voorspelling doen omtrent ongeveer
wanneer die grens overschreden wordt en er zich dramatische ontwikkelingen gaan
voordoen.
Of in termen van Asimov: met dit soort gegevens in handen was
het mogelijk een Seldon-crisis
te definiëren: een voorspelbaar punt van dramatische maatschappelijke
ontwikkelingen die bepalen in welke richting de beschaving zal gaan.
Dit
is slechts een methodologisch voorbeeld, en niet een beschrijving van de
maatschappelijke toestand of ontwikkelingen met een beroep op volledigheid. Het
is ook zelden zo dat een ontwikkeling op één enkel gebied leidt tot een
maatschappij-brede crisis.
Een andere factor die een rol speelt bij
niet-westerse immigratie, is die van de belangen tussen de twee
sociaal-economische hoofdgroepen in de maatschappij: de hogeropgeleiden,
hogerbetaalden en rijken, tevens die van bestuurders en media - afgekort: de
elite. En de rest - zeg maar: de werkenden
. Of ook wel: degenen die door geld of
opleiding makkelijk kunnen uitwijken naar andere landen, en degenen die
vastzitten in Nederland. De kosmopolieten
of nomadisten
versus de residenten
.
Afhankelijk van de meer gedetailleerde omschrijving van de tweedeling: ongeveer
eenderde tegen tweederde tot 10 procent tegen 90 procent. De elite is voor meer
immigratie want leidend tot goedkopere arbeid en/of is principieel voor migratie
. De andere partij is er tegen - of zou er tegen moeten zijn want de elite voert
een intensieve campagne via de media voor vrije immigratie
. Die campagne zorgt voor het verschijnsel van "verborgen tegenstellingen". Het
sociologische analogon van vriespuntverlaging: bij een temperatuur reeds onder
het vriespunt bevriest de vloeistof nog niet bij gebrek aan een kristallisatie
punt. Het treedt ook op bij kookpuntvertraging, en kan dan leiden tot een sterke
stoomexplosie. De sociologische analogie daarvan spreekt voor zich.
Bij
de formele beschrijving van de processen leidend tot deze tweedeling en de groei
ervan is een wat dieper, concreter, proces van belang, namelijk dat van de
lasten-batenladder
,
bekend uit de economie: (extra) lasten, zeg een olieprijsverhoging, worden
omlaag doorgegeven richting consument, en (extra) winsten (zeg: een
olieprijsverlaging) worden in de zak gestoken van de benzineproducent.
Enzovoort.
Hetzelfde gebeurt bij de bovenliggende maatschappelijke
processen: de lasten van immigratie, asociale
en naar criminaliteit
neigende derdewereld-cultuurdragers, komen terecht in de wijken van de
lagerbetaalden, en de baten, lagere arbeidskosten, komen op de bankrekeningen
van de hogerbetaalden en de rijkeren. De plaats van asielzoekerscentra wordt
bepaald door de hogerbetaalden, en ze komen in of bij de wijken van de
lagerbetaalden. Enzovoort.
En uiteindelijk: de kosten van de opvang van
asielzoekers komen ten laste van de sociale voorzieningen. En aangezien de
hogerbetaalden besloten hebben dat de kosten voor de sociale voorzieningen omlaag
moeten (de kosten-batenladder in uitvoering), gaan de extra kosten voor de
opvang van niet-westerse immigranten ten koste van de al bestaande sociale zorg
voor Nederlanders. Voorbeeld: de zorg voor bejaarden is het afgelopen decennium
(schrijvend 2015)
sterk verslechterd (sluiting van bejaarden- en verzorgingshuizen) omdat de
uitgaven ervoor met in de miljarden zijn afgenomen onder het motto van
"bezuinigingen". Omdat de kosten van de
niet-westerse immigratie tot in de enkele tientallen miljarden per jaar zijn opgelopen
.
Voor een accuratere voorspelling van de ontwikkelingen in de
maatschappij moeten deze en aanverwante factoren woorden meegenomen, naast de
puur demografische ontwikkelingen als gevolg van niet-westerse immigratie.
Geen van deze factoren werkt verzachtend op
mogelijke negatieve affecten ervan in de vorm van sociale onrust. Ze werken
allemaal versterkend
Dus waar de demografie zegt dat een aanwezigheid van
in de buurt van 10 procent aanwezigheid van moslims leidt tot een aanzienlijke
kans op maatschappelijke onrust, en dus bij een geschatte gemiddelde instroom
leidt tot een voorspelling omtrent wanneer in de toekomst dit punt bereikt zal
worden, ligt door de extra factoren dit punt aanzienlijk tot veel vroeger.
Meer gedetailleerde inschattingen daarvan vereisen de verdere ontwikkeling
van de wetenschappelijke sociologie.
Wordt vervolgd - voorlopige volgende artikel: Sociologische
factoren .
Naar Inleiding, model
, of site home
·.
|