Menswetenschappen, regels
De huidige menswetenschappen zijn grotendeels gebaseerd op vooropgestelde
regels, met als meest bekende en basale "Alle mensen zijn gelijk" en "Alle
culturen zijn gelijk"
.
Dit zijn antropocentrische ideeën van dezelfde soort als "De aarde is het
middelpunt van het heelal", en hebben geleid tot eenzelfde soort disfunctioneren
als die andere ideologieën.
Een wetenschappelijke vorm van menswetenschappen hanteert
voor het gedrag van mensen en groepen van mensen dezelfde basisregels als die
gelden voor de rest van de natuur
. Uit die basisregels volgen een aantal meer specifieke regels die bekend zijn
uit de natuurwetenschappen, zoals die over terugkoppeling
, evenwicht
, en het vormen van groepen
. Dit soort regels worden hier toegepast op de menswetenschappen, met als meest
gebruikte voorbeeld dat van de sociologie.
Een eerste toepassing van het voorgaande op wat hoger niveau
is de manier waarop dit gedaan wordt: eerst worden de (vermoedelijke)
basisregels opgesomd, in een (vermoedelijke) volgorde van belang, en dan volgen
er een aantal regels die uit de voorgaande zijn af te leiden als Afgeleide regels
.
Het uitgangspunt voor de nieuwe aanpak, de eerste basisregel, is ook het
uitgangspunt van de meest succesvolle wetenschap tot nu toe, de
natuurwetenschap:
Algemeen
Regel één: Er bestaat een
objectieve werkelijkheid.
Van deze regel is geen verdere onderbouwing te geven, behalve
dan dat de natuurwetenschappen er al hun vooruitgang aan te danken hebben,
vastgelegd in de wetenschappelijke methode
- die wetenschappelijke methode, afgekort "voortdurende controle aan de
werkelijkheid", kan niet bestaan zonder objectieve werkelijkheid. Een "theorie"
bestaande uit een mening kan slechts op één manier gecontroleerd worden: de
geest van de persoon met de mening.
Deze regel is cruciaal omdat ze afwijkt van wat er in vrijwel alle
sociologische wetenschappen voor waar wordt aangenomen
- de algemene filosofie achter het grootste deel ervan is die van het Platonisme:
dat ideeën, of ideologie, belangrijker zijn dan de werkelijkheid. Daarvoor
worden allerlei onzin-argumenten aangevoerd, waarvan er eentje hier wordt afgehandeld: "Het doen van
observaties aan de maatschappij verandert die maatschappij"
. Zelfs in
omstandigheden dat dit waar is, is het geen geldig argument, want voor één van
de belangrijkste theorieën van de natuurkunde, de quantummechanica, geldt
precies hetzelfde, en het heeft de ontwikkeling van de natuurkunde, op wat
langere termijn en grotere schaal gezien, totaal niet gestoord. En verder is de
invloed van de uitspraken van sociologen dusdanig klein dat ze vrijwel altijd
volkomen verwaarloosd kan worden.
Regel één is dus zo geldig
als een regel maar kan zijn, en degenen die er bezwaar tegen hebben
, sociologen of anderszins, hebben in feite bezwaar tegen de wetenschap, en kunnen de
wetenschap beter vrijwillig verlaten en zich wijden aan een echte
alfa-activiteit: een literaire carrière.
Voorbeelden van toepassingen deze regel: deze hele website, met name
hier
en hier
- voorbeelden van overtredingen hier
.
Regel twee: sociologische of
menswetenschappelijke verschijnselen hebben
verklaringen, en die verklaringen kunnen al dan niet sociologisch
(menswetenschappelijk) zijn.
Deze regel komt tezamen met regel 1, en heeft ongeveer
dezelfde status. In de natuurwetenschappen heet deze regel die van "causaliteit". Ze heeft een
inmiddels bekende valkuil, in dat niet alle verschijnselen een directe
causale oorzaak hebben (dat laatste heet "het mechanistische wereldbeeld"). Veel
van die niet-causale verschijnselen hebben toch weer een beschrijving, in de
"chaostheorie". Een voorbeeld hiervan zijn voorspellingen van het weer, die niet
direct causaal verklaard kunnen worden, maar toch steeds beter voorspelbaar
blijken.
Er zijn twee hoofdsoorten causale verklaringen: degene die
binnen het eigen vakgebied vallen, en die van erbuiten. Een causaal verband
binnen het vakgebied van de sociologie is bijvoorbeeld "Langdurige onderdrukking leidt tot
opstand", en één van erbuiten is "Het zien van vreemdelingen leidt tot
angstgevoelens". Dat laatste volgt uit de psychologie, en nog dieper, de
neurologie. Meer psychologische voorbeelden hier
, en neurologische hier
.
Dat sociologische verschijnselen veelal verklaringen hebben,
wordt ook al bestreden - en ook dit is onzin natuurlijk. Ook wie dit
denkt, dient de wetenschap te verlaten - het enige wat je dan namelijk kan doen,
is het bestuderen van de bloemetjes en de bijtjes, en roepen: "Oh, wat mooi!".
Verdere voorbeelden van toepassingen zijn te vinden hier
, en van overtredingen hier
.
Regel drie: als er meerdere factoren zijn die een
bepaalde situatie of gebeuren verklaren, zijn er factoren die belangrijker en
minder belangrijk zijn voor de waargenomen situatie.
Deze regel volgt uit een min of meer "gevaarlijke" redenatie,
namelijk reductio ad absurdum
.
Het tegenovergestelde: namelijk dat voor iedere situatie of gebeuren iedere
factor even belangrijk is, is dermate onwaarschijnlijk, bijna absurd, dat je het
kan verwerpen. En als maatstaf voor 'onwaarschijnlijk' gebruik je dan de
waarnemingen van een veelheid van natuurlijke processen, en de constatering dat
het nergens zo lijkt dat alle factoren even belangrijk zijn. In tegendeel: in
vrijwel alle gevallen lijken er één of twee factoren te zijn die (sterk)
domineren: Vraag: "Wat bepaalt hoe goed de plantjes groeien?" Antwoord: "Nummer
één: de hoeveelheid zonlicht, nummer twee de hoeveelheid kooldioxide".
De vanzelfsprekende uitwerking hiervan is dat je eerst moet
bepalen wat de factoren zijn en hun belang. Daarvoor is een voor de hand
liggende methode: de wetenschappelijke methode
.
Je kiest je factoren en hun belang aan de hand van gezond verstand, en daarna
kijk je of de gemaakte keuze de gevonden verschijnselen verklaart, liefst door
een nieuw of nog niet eerder gebruikt verschijnsel te voorspellen en dan
te kijken of het klopt met de werkelijkheid. Zo nee, pas je je
veronderstellingen wat aan, en kijkt of het beter klopt. Zo ja, dan pas je nog
meer aan in dezelfde richting, zo nee, dan pas je aan in een andere richting.
Enzovoort, tot je iets hebt dat redelijkerwijs klopt. Aan de eerste stap, de
lijst met factoren, wordt op deze website gewerkt in de verzamelingen
psychologische krachten
,
sociologische krachten
,
en economische krachten
.
De modelmatige aanpak is het verst gevorderd voor de economie
.
Deze basale aanpak is op deze website op het hoogste niveau
toegepast in de beschrijving van de Westerse
cultuur
.
En daaronder op talloze andere sociologische processen.
In de argumentatie achter regel 3 zit nog een aanname
verborgen, en wel
dat menselijke maatschappelijke processen te kwalificeren zijn als natuurlijke
processen. Ook hiertegen zijn er een aantal bezwaarden, bijvoorbeeld
allen die geloven in de besturende hand van goden. Gezien vanuit de wetenschap
is dit een dusdanige vorm van methodologische afwijking, dat de term
"geestesafwijking" van toepassing lijkt - dit is ook van toepassing, in diverse
mate, op andere vormen van ideologie
.
Een nadere analyse van deze regel met basisgegevens is te
vinden hier
- voorbeelden van toepassingen hier
, en van overtredingen hier
.
Regel vier: de meeste natuurlijke situaties, dus
ook de meeste maatschappelijke situaties, zijn evenwichtssituaties.
Onder evenwichtssituaties verstaan natuurkundigen die
situaties die tot stand zijn gekomen onder de invloed van twee of meer elkaar
tegenwerkende krachten, die in de evenwichtssituatie
"toevalligerwijs" precies
even groot zijn. Het bekende middelbare-schoolvoorbeeld is een gewichtje dat aan
een touwtje of elastiekje hangt: de zwaartekracht trekt aan het gewichtje naar
beneden, en het elastiekje trekt aan het gewichtje naar boven - en als het
gewichtje stil hangt, zijn die krachten "in evenwicht" - dan hebben we een
"evenwichtssituatie".
De reden dat de meeste natuurlijke situaties
"evenwichtssituaties" zijn, is meteen duidelijk als je het elastiekje
doorbrandt. Zodra je het zo ver hebt doorgebrand dat de zwaartekracht wint, dat
wil zeggen: dat het elastiekje breekt, valt het gewicht naar beneden en heb je
een niet-evenwichtssituatie. Maar die duurt maar heel even. Het gewichtje valt
met een klap op de grond, waarna de grond de rol van het elastiekje overneemt -
want de grond houdt, net als het elastiekje, het gewichtje tegen. Niet door uit
te rekken, maar door een beetje ingedrukt te worden - doe het experiment met een
groot gewicht en zachte grond, dan kan je dat zo zien.
De regel is: niet-evenwichtssituaties duren kort, en zijn
tussentoestanden tussen evenwichtssituaties.
De meeste zichtbare en voor de mens relevante verschijnselen
bestaan uit relatief kleine veranderingen van evenwichtssituaties. Daarvan zijn
er twee hoofdsoorten: veranderingen waarbij het evenwicht netto op dezelfde
plaats/waarde blijft - dat zijn "periodieke verschijnselen": golven of
oscillaties. De tweede soort is een geleidelijke verandering van het evenwicht,
zoals bij het verwarmen van het elastiekje: eerst wordt het geleidelijk langer
voor het breekt. Natuurkundigen
noemen dit "quasi-stationaire" veranderingen. Het uiteindelijk doorbranden en
breken van het elastiekje is geen evenwichtsproces en heet natuurkundig een
"catastrofeproces".
Een eigenschap die vrijwel alle ingewikkeldere toestanden van
evenwicht, bijvoorbeeld in de levende natuur, gemeen hebben, is dat het
processen met terugkoppeling
zijn: een verstoring van het evenwicht wordt gecorrigeerd zodat het evenwicht
weer hersteld wordt.
Regel één tot en met vier zijn in feite een uitschrijven van "menswetenschappen
zijn wetenschap". Deze basisregels worden tot nu massaal geschonden, door met name de sociologie en aanverwante vakken. Zelfs
over de basisregel nummer 1, het bestaan van een objectieve werkelijkheid, is de
consensus dat dit niet zo is. Voorbeelden van andere overtredingen zijn gegeven
hier
. Basisregel 4 wordt impliciet wel erkend in de
sociologie, door haar gebruik van de term "revolutie": de normale maatschappelijke machtsituaties zijn evenwichten en
quasi-stationaire veranderingen - de niet-evenwichtssituatie is "revolutie". De
quasi-stationaire verandering is dan in feite "evolutie". Enkele
specifieke voorbeelden van evenwichten zijn te vinden hier
. Maar basisregel 4 wordt ook uitvoerig geschonden, met
name in het immigratie- en integratiedebat
, omdat vrijwel universeel één
kant van het evenwicht, de
belangen van de aanwezige bevolking niet meegenomen worden of sterk
ondergewaardeerd
. Indien met beleid gaat implementeren op basis hiervan, dat wil zeggen, met
meenemen van slechts één kracht in het evenwicht, kweek je een
niet-evenwichtssituatie - en op den duur mogelijkerwijs een verbreking van het
evenwicht: een revolutie.
Sociologie
De volgende reeks regels gaat specifieker over
sociologie en hogere vakken, met als nieuw basisbegrip, zoals al in de naam zit
("socios"),
dat van de menselijke "groep", zijnde dus groepen met gemeenschappelijke
eigenschappen. De menselijke groep is een concreet voorbeeld van het meer
algemene begrip "verzameling" of "generalisatie", en uit de begrippen in deze
termen volgen al heel veel van de verdere regels van de sociologie, zie
Denkmethoden, generalisaties
. Van die regels zijn hieronder diegene gehaald die het meest direct aansluiten
bij de praktijk van de sociologie (en hogere vakken). Bij vragen omtrent de
preciezere uitwerkingen ervan, met name over zaken als geldigheid en dergelijke,
ga dan terug naar deze link.
Regel vijf: menswetenschappen en met name
sociologie gaan over groepen van mensen.
Menswetenschappen gaan over het gedrag van mensen. Wetenschap
gaat over eventuele regelmaat en daaruit volgende voorspelbaarheid van
verschijnselen. Menswetenschappan gaan dus over de eventuele regelmaat en
voorspelbaarheid van gedrag van mensen.
De eerste menswetenschap waarop dit van toepassing is, is de
psychologie: Voor iemand als Freud, grondlegger van de moderne vorm, heeft het
geen zien iets te beschrijven omtrent het gedrag en de achterliggende
psychologische processen, de "zieleroerselen", als dat niet ook potentieel van
toepassing is op andere cliënten. Waar dit niet de bedoeling is, hoort men te
spreken men van literatuur. De psychologie past de op die manier verworven
kennis toe op andere individuen.
De sociologie richt zich ook op gedrag gemeenschappelijk en
achterliggende "zieleroerselen" van mensen, maar dan dit toepassend op die
groepen als geheel. En "zieleroerselen" als geheel. Dat laatste omvat alle in
principe alle ideeën die mensen over de wereld hebben, maar de sociologie
concentreert zich in eerste instantie op die ideeën die gaan over groepen van
mensen, aangezien die het meest direct betrekking hebben op groepen van mensen -
dus.
Omdat "gedrag van groepen van mensen" een zeer wijd van toepassing
zijnd begrip is, net als "natuurwetenschappen" slaat op alles uit de natuur,
moeten individuele beoefenaars van het vak zich richten op een beperkt deel
ervan, ten einde overzicht te behouden. Zo is bijvoorbeeld in de
natuurwetenschappen al snel een grote afscheiding ontstaan tussen "natuurkunde"
en "scheikunde", en daarna binnen natuurkunde ietwat kleinere afscheidingen als
"mechanica" en "elektriciteitsleer", die op zich weer allemaal veelvuldig zijn
opgesplitst, enzovoort. Die afsplitsingen beteken dat een veel groter aantal
individuen kunnen bijdragen aan, aan een eigen terrein, en de voortgang dus veel
sneller gaat.
Ook binnen de menswetenschappen zijn de eerste stappen erin
zijn allang gemaakt. Zo is er binnen de psychologie de afsplitsing tussen
"volwassenen psychologie" en "ontwikkelingspsychologie" (over de ontwikkeling
van kinderen - de officiëlere termen zijn "andragogie" en "pedagogie"), en in de
sociologie tussen "gewone sociologie" en culturele antropologie" of
"antropologie", dat laatste zijnde de sociologie van niet-westerse culturen. En
eigenlijk hoort voorafgaande aan de genoemde stappen binnen sociologie de
afscheiding tussen wat nu sociologie heet en de economie, het onderscheid zijnde
dat in het laatste geval het gedrag gepaard gaat met de uitwisseling van
goederen van één of ander soort, die ook immaterieel kunnen zijn (muziek of
vermaak in het algemeen kan een economisch goed zijn).
Maar dit zijn slechts de meest ruwe opsplitsingen. In de
maatschappelijke werkelijkheid zij er groepen van alle mogelijke omvang, van de
tientallen en en honderden miljoenen in landen, tot tientallen in stad en dorp.
Met alle mogelijke vormen van overeenkomsten. Om orde te krijgen in de wirwar is
er het instrument van de abstractieladder
(kort),
(middel),
(lang), ontdekt in de wetenschap der algemene semantiek
, dat wil zeggen: gaande over woorden. De stappen op die ladder komen overeen
met het voortdurende samennemen van elementen, oftewel: ieder hoger trap op de
ladder bestaat uit groepen van elementen lager op de ladder. "Koeien" is de
groep van individuele koeien, "vee" is de groep van individuele diersoorten,
enzovoort. Of in sociologische termen: "timmerlieden" is de groep van
individuele timmermannen, "vaklieden:"is de groep van timmermannen, loodgieters,
smeden, enzovoort, werknemers is de groep van vakmensen, beambten, managers,
enzovoort. Enzovoort.
Een tweede instrument is het ordenen van de overige begrippen
in de sociologie. Daarvoor moeiten ze eerst verzameld worden - daarmee is een
begin gemaakt hier
.
Daarop volgt de ordening ervan - daarmee is een begin gemaakt hier
.
De standaardsociologie blijft sterk achter in het nemen van
deze stappen. Dat is omdat men men zeer onwillig is om het bestaan van groepen
te erkennen
, omdat men daarmee meteen een ordening ervan aan de orde dreigt te stellen. Het
met enige schroom erkennen van het bestaan van groepen was het onderwerp van een
artikel in een prestigieus tijdschrift in 2012
. In dit tempo duurt de volgende stap minstens een decennium of twee. Hier
wordt de volgende stap genomen twee drukregels verder.
Regel zes: vrijwel alle, of mogelijkerwijs alle,
sociologische eigenschappen en factoren zijn, bij benadering, "normaal" verdeeld.
Het 'normaal' in deze regel is een wetenschappelijke
aanduiding, waarvoor ook wel naar de ontdekker de term 'Gaussiaans' wordt
gebruikt. Dit is de aan iedereen bekende intuïtieve verdeling die zegt dat de
meeste mensen rond het gemiddelde zitten, en naarmate je verder van het
gemiddelde zit, het aantal mensen met die eigenschap kleiner is - de meest
mensen in Nederland zijn ca. 1,80 meter lang, 1,60 en 2,00 meter zijn
betrekkelijk zeldzaam, en 1,40 en 2,20 zijn uiterst zeldzaam.
Dit is een zeer belangrijke regel - vanwege het belang is
deze regel uitgebreid behandeld elders, van technisch naar praktisch in de
volgende links
.
Regel zeven: alle groepsaanduidingen gaan over
groepen met min of meer vage grenzen.
Dit is natuurlijk weer een gevolg van regel zeven, en daarmee
direct of indirect ook weer van regel vijf. Groepsaanduidingen gebruiken meestal
sociale eigenschappen of kenmerken, en aangezien die eigenschappen of kenmerken
niet exact zijn, is het lidmaatschap van de betreffende groepen dat ook niet.
Het geldt zelfs voor iets relatief onomstredens als het zijn van man of vrouw.
Want de natuur zelf heeft daarvoor meerdere uitingsvormen gekozen: genetisch,
geslachtelijk, en hormonaal zijn de opvallendste, en hoe sterk de regel ook is
dat die drie samenvallen, het is weer niet altijd zo. Er zijn genetische
vrouwen met mannelijke geslachtkenmerken, enzovoort
. Wat aangeduid wordt met "vrouw" is dus ook hier een aanduiding voor de
normale, gemiddelde, meest voorkomende, gevallen.
En dit geldt dus precies hetzelfde voor minder gevoelige
gevallen als "Nederlander", en gevoeligere gevallen als "allochtoon". En het
draait natuurlijk vooral om de gevoelige gevallen. Waarbij een zeer veelvuldig
uitdrukking is: "Ja, maar het geldt niet voor alle allochtonen ...". Dat is een
juiste uitspraak. Maar regel zeven zegt dat ditzelfde geldt ook bij gebruik van
de term "Nederlanders": "Ja, maar het geldt niet voor alle Nederlanders...". En
wat regel zeven nog meer zegt is: "... en dat geldt voor iedere
groepsaanduiding".
En dan is de conclusie ineens een heel andere: als je "Ja,
maar het geldt niet voor alle allochtonen ..." als geldig ziet dan zeg je dat
alle uitspraken over sociologische groepen ongeldig zijn, dus dat sociologie
ongeldig is. En de meer voor de hand liggende conclusie is dan dat "Ja, maar het
geldt niet voor alle allochtonen ..." wel klopt, maar onjuist is - onjuist in de
zin van niet-relevant. Het is in feite een beroep op het bestaan van een exacte
omschrijving of definitie, en die heeft zelfs de natuurkunde niet, en dus geen
enkele wetenschap.
Voorbeelden van overtredingen hier
.
Regel acht: er is vrijwel geen, of misschien geen
enkele, volkomen sluitende definitie te maken van welk sociologisch begrip of
factor dan ook.
Deze regel volgt uit regel zes. De normale verdeling houdt
in dat er geen grens is te trekken anders dan het trekken van een willekeurige
grens - dit volgt alleen al uit de vloeiende grafiek van de normale verdeling -
er zit geen binnen of buiten aan. Als je iemand "groot" of "klein" wilt noemen,
zal je er altijd bij moeten vertellen wat je onder groot of klein verstaat, en
over die keuze kan je altijd weer discussiëren. Gebruik je 1,60 als jouw
grens van klein, dan kan iemand anders altijd zeggen: "Wat nou, 'klein' ...
1,40, dat is pas klein".
Let op: dit wil dus niet zeggen dat je uitkomsten relatief
zijn, of je wetenschap dat is. Het zegt alleen dat je om die uitkomsten te
communiceren, je extra voorzichtig moet zijn. Dat wil zeggen: voorzichtig met je
woorden. Als je het in getallen uitdrukt, heb je het een stuk makkelijker. Maar
dan zit er nog steeds een adder onder het gras, en dat is dat je voor het
gebruik van getallen altijd weer standaarden nodig hebt, zoals de 'meter' in
'1,60 meter' En die standaarden zijn ook meestal sociologische begrippen.
Ook van deze situatie is een natuurkundige analogie. Het is
namelijk nergens in de natuurkunde zo dat de uitkomsten exact bepaald zijn, en
dat geldt ook voor de gehanteerde begrippen. Een definitie van wat "water" is,
bevat meerdere voorbehouden, met gebruik van terminologie als: "... in deze
omstandigheden ...", waarbij 'omstandigheden' slaat op zaken als temperatuur,
druk enzovoort. Ook natuurkunde geeft altijd benaderde uitkomsten, en gebruikt
altijd benaderde begrippen. Tot aan de basale begrippen "ruimte" en "tijd" aan
toe.
Kortom: dat in de sociologie geen volkomen sluitende
definities te maken zijn betekent niet dat er geen zinvolle definities te maken
zijn. "Cultuur" kan niet sluitend gedefinieerd worden, maar is wel een zinvol en
reëel bestaand sociologisch begrip - zie ook het adagium van Armstrong (Louis,
jazztrompettist), die gevraagd naar een definitie van jazz antwoordde: "Man,
if you gotta ask, you'll never know".
Voorbeelden van overtredingen hier
.
Regel negen: alleen vergelijkingen tussen
soortgelijke groepen en begrippen zijn geldig.
Dit is een direct vervolg van de analoge regel uit de
algemene semantiek: je kan alleen begrippen op hetzelfde niveau van abstractie
vergelijken
- je kan paarden met koeien vergelijken, maar niet Bessie de koe met paarden, of
tractoren met een geit. Sociologisch voorbeeld: je kan de lengte van alle
Japanners vergelijken met die van alle Nederlanders, maar niet die van
Nederlandse vrouwen met die van Japanse mannen.
Voorbeelden van overtredingen hier
.
Met deze basisregels kunnen in de sociologie al gigantische stappen voorwaarts
worden gemaakt. En dat allemaal zonder nog iets te berekenen, maar gewoon door
eerst beter te leren kijken en goed te redeneren. Pas als dat redelijkerwijs
goed zit, is rekenen zinvol.
Als tussenstap zijn hieronder nog een aantal afgeleide regels
geformuleerd, die gaan richting concrete toepassingen.
Afgeleide regels
Regel een-een: sociologisch onderzoek kan niet
gebaseerd worden op enquêtes met vragen over zaken die de geënquêteerden of hun
eigen sociologische groep betreffen.
Deze regel is een direct gevolg van een psychologische regel:
als iemand over een aantal mensen praat, is zijn mening over een bepaald persoon
onbetrouwbaarder naarmate hij/zijn meer emotioneel betrokken is bij die persoon,
en dus het minst betrouwbaar over zichzelf. meningen van mensen over zichzelf of
hun eigen groep(en).
Er zijn talloze onderzoeken die deze sociologische regel
bevestigen. Misschien wel de aardigste is dat onderzoek, gedaan voor andere
doeleinden, dat uitwees dat van de Franse mannen 80 procent vreemdging, en van
de Franse vrouwen 20 procent. De niet-wetenschappelijke reactie is, dat die 20
procent Franse vrouwen het dan wel erg druk gehad moeten hebben ...
De wetenschappelijke reactie is deze: het is uitermate
onwaarschijnlijk dat de mate van vreemdgaan voor vrouwen op zo'n drastisch wijze
zal afhangen van die voor mannen - en de verantwoorde aanname is dat het
ongeveer gelijk is. Wat het percentage vreemdgaan per sekse brengt op 50 procent
(80 + 20 gedeeld door 2). Waarmee de afwijking voor beide seksen uitkomst op 30
procent. Wat dus voor beide gevallen een zeer sterke afwijking is van het
opgegeven percentage. Dus beide seksen liegen dat het gedrukt staat over hun
buitenhuwelijkse seksleven - de mannen liegen dat ze veel hebben, de
vrouwen liegen dat ze weinig hebben
. Volkomen in overeenstemming met de
maatschappelijke mores. Beide seksen liegen dus om te voldoen aan de
maatschappelijke mores. Beide seksen spreken dus niet de waarheid in dit
onderzoek. Dus mensen in het algemeen spreken niet de waarheid in dit soort
onderzoeken, maar antwoorden naar hoe het hen uitkomt, afhankelijk van
maatschappelijke of eigen mores. Of andere zaken.
Een recenter en meer Nederlands voorbeeld: zo'n 70 procent
van de ouders vindt dat kinderen tegenwoordig slecht opgevoed worden. En zo'n 70
procent van de ouders vindt dat ze het zelf wel goed doen. Dit en vele andere
gevallen staan hier
.
De conclusie: sociologisch onderzoek dat uitgaat van vragen
aan mensen over henzelf of groepen waar ze bij betrokken zijn, is volkomen
onbetrouwbaar.
Gezien het feit dat de psychologische regel achter regel
een-een ook redelijk bekend is als gezond-verstand regel, had men dit soort
uitkomsten eigenlijk ook wel kunnen verwachten. De reden om de regel toch apart
op te nemen is dat sociologische onderzoekers ze massaal schenden. Zo zijn
(bijna) alle moslims gematigd, want onderzoek onder moslims heeft dat
uitgewezen. En zijn er ook alleen maar gematigde imams, volgens een onderzoek
onder imams - zie deze en andere voorbeelden hier
.
Regel een-twee: de meest betrouwbare
sociologische gegevens gewenst voor een bepaald onderzoek zijn gegevens die
verzameld zijn buiten de context van het betreffende onderzoek.
Regel een-twee volgt uit dezelfde psychologische reden als reden een-een - maar
nu niet toegepast op geënquêteerden, maar op de enquêteur, de onderzoeker. De
gemiddelde sociologische onderzoeker blijkt namelijk allerlei opinies omtrent de
maatschappij te hebben - net als de rest van de bevolking. Cultureel
antropologen zijn bijvoorbeeld vrijwel universeel de opinie toegedaan dat alle
culturen gelijkwaardig zijn - onderzoeken die rekening houden met het tegendeel
worden niet gedaan, en onderzoeken die dat wel doen worden veroordeeld als
racistisch. Iets dergelijks geldt voor onderzoek aan de
"multiculturele"maatschappij - al genoemd zijn de onderzoeken over moslims onder
moslims. Het aantal voorbeelden over van is dusdanig dat het lijkt dat dit soort
onderzoek eerder fout dan goed gaat
. De
reden voor het systematisch hanteren van onjuiste methodiek, is de onbewuste of
bewuste wens van de onderzoekers om de bij hun ideologie passende resultaten te
krijgen.
Dit geval is een illustratie van de noodzaak van een nieuwe
aanpak van de sociologie en andere menswetenschappen (ook onder historici worden
soortgelijke fouten gemaakt
),
en was een van de inspiratiebronnen om deze regels op te stellen.
Een methode van gegevens verzamelen die voldoet aan
regel een-twee is data mining, het vinden van sociologische en
economische trends uit voor andere doelen verzamelde (grote hoeveelheden)
gegevens, in de vorm van bestaande databestanden op computers - enkele
voorbeelden hier
. Op
deze website is dit op kleine schaal geïmiteerd, door zoveel mogelijk de gedane
observaties te onderbouwen met verzamelingen bronnen uit de media, zo veel
mogelijk van de soort die maatschappelijke trends weergeven.
Regel vier-één: bij de overgang van de
ene maatschappelijke evenwichtstoestand naar de andere, kunnen alleen stappen
van één niveau worden gemaakt.
Dit is een directe vertaling van een overeenkomstige
natuurkundige wet uit de atoomtheorie. In atomen draaien elektronen een baan om
de kern op ongeveer dezelfde manier als planeten rond de zon. Met dit grote
verschil dat planeten elke willekeurige baan kunnen hebben, en op elke
willekeurige manier van baan kunnen veranderen, en een elektron niet. Een
elektron heeft een beperkt aantal vaste banen, die je daardoor kunt nummeren -
ruwweg: één getal voor hoe ver weg van de kern, en één getal voor hoe rond of
elliptisch de baan is. En voor de overgang van de ene baan naar de andere geldt
de regel: die getallen kunnen niet meer dan met één tegelijk veranderen: dus van
3 naar 4 of van 2 naar 1, maar niet van 1 naar 3. Dit heet een selectieregel (er
zijn er meerdere). En in het echt zijn ze niet strikt geldig, alleen zijn die
meerstaps gevallen erg onwaarschijnlijk - het gebeurd bijna nooit.
Hetzelfde geldt waarschijnlijk ook voor maatschappelijke
overgangen. Bij de Franse revolutie werd wel de baas een kopje kleiner gemaakt,
maar er kwam slechts een andere baas voor in de plaats. Het afschaffen van het
begrip "baas" (koning, dictator, enzovoort) is weer een volgende revolutie in de
beschaving.
Het is waarschijnlijk een heel algemene regel, want ook in de techniek zie je
hem vaak optreden: de eerste automobiel was een koets met een hulpmotor in
plaats van een paard (stap één) - pas later werd in een tweede losse stap ook de
carrosserie (let op het woord!) aangepast. Meer voorbeelden uit de techniek hier
-
andere voorbeelden hier
.
Overtreding van deze regel bij ontwerp of planning is een denkfout, hier de
"grote sprong" genoemd
.
Overtredingen van deze regel hier
.
Het geval van de auto geeft nog een
illustratie, tevens een antwoord op de vraag: "Waarom zijn er geen dieren met
wielen?". Het antwoord is te vinden door de introductie van het begrip
"wieligen" naast dat van "potigen", en de bijbehorende evolutie ervan. Het is
duidelijk dat in ieder geval één- en tweewieligen geen stabiele ("blijven
overeind in stilstand") dus effectieve constructies zijn, wat ook nog
grotendeels lijkt te gelden voor de driewielige. Het evolutionaire blijvertje is
de vierwielige (en wie wil wijzen op het huidige succes van de tweewielige: dat
is volkomen afhankelijk van het pas later ontwikkelde brein dat erop zit).
Oftewel: er zijn geen natuurlijke "wieligen", omdat er geen continu evolutionair
pad is, met stappen van één, naar "wieligheid". Waar dat bij potigen wel het het
geval is, omdat ieder leven wezen van nature al één poot heeft: zijn lichaam, en
iedere poot erbij winst oplevert in verband met mobiliteit en, in zijn basisvorm
als tentakel, controle.
Regel vier-twee: voor sommige
maatschappelijke overgangen moet een drempelwaarde worden overschreden.
Dit kan het beste uitgelegd worden met een sportanalogie: als
je bij een sport als golf je balletje op een hoger gelegen plateau moet zien te
krijgen, gaat het pas lukken als je het balletje harder slaat dan een bepaald
minimum - blijf je eronder, komt het balletjes maar halverwege de helling, en
rolt het daarna weer terug naar je voeten - een nieuw modeterm voor dit
verschijnsel is tipping point.
In de maatschappij zie je dat bij bepaalde veranderingen er
een voldoende aantal mensen van mening moet veranderen, voordat de rest ook mee
gaat. In het integratiedebat was er voor Pim Fortuyn onvoldoende draagvlak voor
het bespreken van de problemen veroorzaakt door allochtone immigranten - met als
verschijnsel dat Hans Janmaat en de CD geen voet aan de grond kregen. Pas na
Fortuyn was dat draagvlak er wel, en startte de discussie (daarom wordt het
gebeuren rond Fortuyn ook wel de Fortuyn-revolutie genoemd).
Voor andere
praktische maatschappelijke voorbeelden, zie hier
.
Voor een uitwerking in theorie met een sociologische context, zie hier
,
met voorbeelden
hier
- voor een economisch voorbeeld, zie hier
.
Regel vier-drie: zichzelf
voortstuwende langzame of quasi-evenwichtsveranderingen volgen aanvankelijk een
exponentieel groeiproces, dat uiteindelijk uitmondt in een nieuw evenwicht.
Bij een spontaan lijkende verandering van evenwicht is er meestal toch één of
andere aanleiding voor de start van het proces - een bekend voorbeeld is de
toestand van een vijver, waarin je een paar blaadjes kroos gooit. Als er
voldoende voedsel is, zal het kroos zich gaan vermenigvuldigen, volgens de regel
(als je met twee blaadjes begon): 2, 4, 8, 16, enzovoort, wat je in het begin
nog steeds nauwelijks zal zien. Maar dat gaat dus steeds sneller, zodat je het
begin krijgt van de voorgaande grafiek. Maar steeds meer kroos vraagt steeds
meer voedsel, en als dit opraakt, zal het kroos minder gaan groeien - en dit
gaat door tot de voorraad voedsel zo ver op is, dat het kroes niet meer verder
groeit - er is een nieuwe evenwicht - zie de nieuwe grafiek.
Een maatschappelijk voorbeeld van dit proces is dat van
immigratie. Als er eenmaal een groepje mensen van het ene land naar het andere
gaat, volgen er vaak meer - bekenden of familie van de eerste groep
("kettingmigratie"). Als er meer immigranten zijn, zijn er dus ook steeds meer
kennissen en of familie die ervan horen, en groeit de immigratie. Dit gaat net
zo lang door, tot, bijvoorbeeld, de huizen in het immigratieland opraken, of
omdat de bevolking in het immigratieland gaat protesteren. Geleidelijk zal de
immigratie weer stoppen, en ontstaat een nieuw evenwicht. Meer voorbeelden hier
.
Regel vier-vier: langduriger processen
van groei of groei van ingewikkelde en samengestelde systemen gaan van evenwicht
naar evenwicht, waarbij de overgangen van het ene evenwicht naar het volgende
gepaard gaan met processen van de soort van regel vier-drie.
Het proces geschreven onder vier-drie geldt voor enkelvoudige systemen, die
weinig of niet beïnvloed worden door externe factoren. De meeste praktische
situaties of systemen zijn ingewikkelder. Als die systemen groei vertonen, is
dat meestal ten gevolge van één van de deelprocessen waaruit het systeem
bestaat. Maar omdat er meerdere deelprocessen zijn, kan het geheel meerdere
stadia van groei vertonen, zie de bovenste afbeelding rechts (bron: Little
Science, Big Science, D.J. de Solla Price).
De afbeelding hiernaast (bron: idem) toont het geval van de historie van de
ontdekking van de chemische elementen met het aantal bekende elementen
aangegeven in de loop van de tijd - ieder van de groeistadia komt overeen met
het ontstaan van een nieuwe methode om elementen te ontdekken (eerst chemisch,
dan diverse fysische methoden).
Dit is in de praktijk van de menswetenschappen een
veelvoorkomende situatie, bijvoorbeeld bij de geestelijke ontwikkeling van kinderen
, en de ontwikkeling van maatschappijen. Voorbeelden en toepassingen van dat
laatste hier
.
Regel vier-vijf: snelle(re)
veranderingen kunnen gepaard gaan met een overschieten van het evenwicht,
eventueel gevolgd door meerdere slingeringen.
Dit is het bekende verschijnsel dat als je een knikker loslaat aan de rand van
een kuil, dat hij naar de bodem rolt, daar doorschiet, en zo een tijdje
heen-en-weer gaat, tot hij uiteindelijk op het diepste punt stilligt. Dit is een
algemeen verschijnsel als in de natuur iets van de ene naar de andere
evenwichtstoestand gaat, zie de grafiek - het aantal slingeren wordt bepaald
door de "wrijving" (bedek je de kuil met stopverf, dan zal de knikker nauwelijks
of niet slingeren). Andere voorbeelden uit de natuurkunde van het dagelijkse
leven zijn onderkoeld water (minder dan nul graden Celsius), bekend als "ijzel"
, en
oververhit water (meer dan 100 graden Celsius).
In het al gebruikte voorbeeld aangaande de
integratieproblematiek is dat te zien in dat direct na de Fortuyn-revolutie, er
een sterke aandacht was voor de problemen veroorzaakt door allochtone
immigratie, meer dan overeenkwam met de daadwerkelijke verschijnselen. Daarop
heeft de bestuurlijke en intellectuele elite geprobeerd de zaak weer terug te
sturen, met allerlei oscillaties van sterkere en zwakkere aandacht voor het
probleem tot gevolg - net als in de grafiek. Andere voorbeelden zijn de
man-vrouw-verhouding
,
de opvoeding
, en
het linkse gelijkheidsideaal in het algemeen
.
Regel vier-zes: als een van de krachten
in een evenwicht voortdurend sterker (of soms zwakker) wordt, zal op den duur
het evenwicht verbroken worden. Dat kan op diverse manieren, waarvan de
belangrijkste zijn dat er nieuwsoortig evenwicht tot stand komt, en het ontstaan
van een niet-evenwichtstoestand, een "beweging". Dit is een speciaal geval
van het verschijnsel van drempelwaarde, zie regel vier-twee - bij een
drempelwaarde tellen alleen de numerieke waardes binnen het bestaande
krachtenevenwicht, en bij een faseovergang is sprake van een derde- of andere
kracht die de overhand krijgt en meestal een nieuwe ordening veroorzaakt -
dit betreft meestal grote hoeveelheden individuele deeltjes. Voorbeelden in de
natuurkunde van fase-overgangen zijn de overgangen van water in stoom of
van water in ijs. Voorbeelden van de bijbehorende niet-evenwichtssituaties zijn
alle bezwijken van constructies onder toenemende belasting. Meer over
faseovergangen hier
.
De aanloop naar een natuurkundige fase-overgang kenmerkt zich
door steeds grotere fluctuaties in ordening van het evenwicht - in de aanloop
van de vorming van ijs klonteren de waterdeeltjes in steeds grotere groepen aan
elkaar om daarna weer uiteen te vallen
.
Bij een sociologische fase-overgang op het niveau van een hele maatschappij,
bekend onder de naam revolutie, wordt deze meestal voorafgegaan door steeds
erger wordende maatschappelijke strubbelingen.
Voor een toepassing in de psychologie en neurologie, zie hier
.
Regel vier-zeven: als een evenwicht
bestaat uit meerdere krachten, en één van de krachten wordt langzaam sterker (of
zwakker), terwijl de andere krachten het evenwichtsniveau desondanks op
hetzelfde punt houden, dan zal bij langdurige toename (afname) van de
veranderende kracht het evenwicht op een gegeven moeten zeer plotseling
veranderen in niet-evenwicht, en meestal na een aantal slingeren op een andere
waarde een nieuw en onvoorspelbaar evenwicht bereiken - hierbij is de
één-stapsregel dus niet langer geldig.
Dit proces is in de natuurkunde en wiskunde uitvoerig beschreven onder de
illustratieve naam "catastrofetheorie"
, en
is een verschijnsel dat op vele andere terreinen al bekend is
. De
sociologische varianten van "catastrofe" zijn natuurlijk "crisis" en
"revolutie". Van sociologische revoluties is bekend genoeg ze voorafgegaan
worden door langere perioden van min of meer "ondergronds" sociale onrust
.
Wat de figuur illustreert, is dat door de plotselinge verandering de toestand
door zijn natuurlijke, naastliggende, evenwicht heen kan schieten, en op een
ander, al dan niet wenselijk, evenwicht terecht kan komen
.
Dat niet-wenselijk bestaat er dan uit dat de toestand later weer terug valt naar
een ander evenwicht. In de natuurkunde gaan dit soort processen dan gepaard met
verlies aan energie, terwijl behoud van energie voorgesteld kan worden als de
wenselijke toestand.
Ook is het mogelijk dat de slingering niet door een
bovenliggende toestand gestopt kan worden, en dat hij doorslaat naar onderen en
aldaar een nieuw evenwicht bereikt. Ook dat kan je voorstellen als een
niet-wenselijk resultaat.
Het catastrofepunt kan al dan niet vooraf gegaan worden door
groter wordende variaties in de evenwichtsstand. De gevallen zonder voorafgaande
variaties worden als de gevaarlijkere gezien - dit gebeurt onder andere
voorafgaande aan hartaanvallen (vaak gekenmerkt door een toenemende regelmaat in
de hartslag)
Voor een voorbeeld uit de psychologie, zie hier
-
voor een voorbeeld uit de sociologie, zie hier
.
Regel vier-zeven-een: als in een sociologisch proces
een plotseling lijkende verandering optreedt, dan is aan die verandering binnen
klein tijdsbestek een veel langer durende geleidelijke verandering vooraf
gegaan. Voor een voorbeeld, zie hier
.
Regel vijf-een: In een groep gaan sommige
eigenschappen van de losse individuen verloren, en de groep kan eigenschappen
hebben die de losse individuen niet hebben.
Dit is de sociologische variant van wat natuurkundigen kennen
als een faseovergang. Een faseovergang is bijvoorbeeld wat er gebeurd als
vloeibaar water in ijs verandert, of waterdamp in vloeibaar water. Sociologisch
betekent het dat de persoon genaamd Piet de Zwart, die niet van lezen houdt,
graag naar popconcerten gaat, getrouwd is en twee kinderen heeft, enzovoort,
verdwijnt, en dat daarvoor terugkomt een gemiddelde Nederlander die 3,8 boeken
per jaar leest, 4,3 keer sportwedstrijden bezoekt, 2,1 kinderen heeft,
enzovoort.
Regel zeven-een: Groepen worden
gedefinieerd naar de kenmerken die ze gemeen hebben.
Dit kan gezien worden als het spiegelbeeld van regel zeven
zelf - welk van de twee je als startpunt neemt, is een min of meer willekeurige
keuze. Hier is gekozen voor de huidige volgorde, omdat in de onderliggende
werkelijkheid de vorm van wat nu regel zeven is, het meest onder vuur ligt - in
de vorm van regel zeven-een is het een open deur, waar weinigen, ook sociologen,
spontaan een fout in zouden zien, terwijl talloze sociologen hem in de praktijk
schenden zonder een enkele verdere overweging.
Regel zeven-een biedt meer ruimte voor vervolg, omdat ze een
positieve eigenschap definieert: gemeenschappelijke kenmerken - daarmee kan de
analyse voortgezet worden door die kenmerken te beschrijven en te classificeren.
Regel zeven-twee: Er zijn vier
hoofdsoorten van gemeenschappelijk kenmerken van groepen: het aanduiden van de
grenzen, het aanduiden van de gemeenschappelijke relaties, het aanduiden van
gemeenschappelijke interacties, of het aanduiden van gemeenschappelijke
eigenschappen.
Voorbeelden van het aanduiden van grenzen zijn termen als
"Duitser", of "Rotterdammer". Voorbeelden van gemeenschappelijke relaties zijn
"familie Jansen", of "berbers". Voorbeelden van gemeenschappelijke interacties
zijn "spoorwegman" of "voetballer". Een voorbeeld van gemeenschappelijke
kenmerken is "alle mannen langer dan 2,10 meter".
Natuurlijk zijn er ook talloze mengvormen mogelijk, zoals de
voorbeelden deels al laten zien: grenzen kunnen overeenkomen met
gemeenschappelijke relaties.
Regel zeven-drie: Van de gemeenschappelijke
grenzen als kenmerk van groepen bestaan twee hoofdsoorten: de harde en de zachte.
Harde grenzen kenmerken zich door moeilijke veranderbaarheid,
zichtbaarheid, sterke emoties. Zachte grenzen zijn veranderlijker, minder
zichtbaar en trekken minder emoties. Voorbeelden van harde grenzen zijn etnie en
landsgrenzen, voorbeelden van zachte grenzen zijn woonstad en favoriete
sportclub.
Regel zeven-vier: Van de
gemeenschappelijke interacties als kenmerk van groepen bestaan twee
hoofdsoorten: de sterke en de zwakke.
Sterke interacties kenmerken zich door direct contact,
korte afstand, en kleine aantallen. Zwakke interacties door indirect contact,
grotere afstanden en grote aantallen.
Het essentiële verschil tussen harde en zachte interacties is dat ze leiden tot
verschillende organisatievormen. Het onderhouden van harde interacties beperkt
zich tot kleinere aantallen, omdat de hardheid van de interactie vereist dat ze
snel tot een evenwicht komen. Het analogon uit de natuurkunde zijn elektrische
krachten, die zo sterk zijn, dat de deeltjes met die elektrische krachten
ondervinden, de deeltjes met "lading", snel en sterk aan elkaar bindt - dat wil
zeggen: de "negatieve" elektronen en de "positieve" kernen worden razendsnel
gebonden tot neutrale atomen - en via een nog overblijvend restantje elektrische
kracht die atomen tot moleculen. Hierbij zijn maar een beperkt aantal deeltjes
betrokken, van twee tot enkele honderden.
Het sociologisch veld van sterke interacties beslaat het terrein van het
één-op-één gesprek (wat ook psychologie kan zijn), via het kleine comité en
diverse andere vormen van vergaderingen, naar, zeg, een assemblee, als bij de
Verenigde Naties. Net als in de natuurkunde typisch in de orde van twee tot
enkele honderden stuks.
Meer over de sterke interacties en de bijbehorende patronen
hier
.
Een natuurkundig analogon van een zwakke interactie is de aantrekkingskracht
tussen moleculen - datgene dat water een vloeistof maakt gekenmerkt door
collectieve verschijnselen als golven, zie illustratie hiernaast. Hierbij zijn
veel meer deeltjes betrokken, en wel zodanig veel dat het opschrijven wat
moeilijker is: een 10 met 23 en meer nullen, wiskundig genoteerd als 1023
. Het is ook veel makkelijker om het water weer uit elkaar te krijgen: een
simpel keteltje op een houtvuurtje zetten is al voldoende.
Het sociologische veld van zwakke interacties beslaat massale zaken, zoals het
mediagebeuren - de typische aantallen lopen van de tienduizenden tot in de
honderden miljoenen stuks. Niettegenstaande de schijn is oorlog dus ook een
"zwak" interactief gebeuren, sociologisch gezien. Het "zwakke" is ook zichtbaar
in dat grote massa's mensen in die situatie iets doen, andere mensen doden, die
ze in een één-op-één situatie, als de interactie sterk en van de nabije soort
is, geen moment zouden overwegen.
Meer over zwakke interacties en de bijbehorende patronen hier
.
Regel zeven-vijf: Groepen met
gemeenschappelijke eigenschappen kunnen alle andere groepskenmerken in zich
verenigen, waarbij het samenstel van eigenschappen weer een nieuw groepskenmerk
vormt.
Een klassiek voorbeeld hiervan is de landsgroep. De groep
"Duitsers" wordt officieel gedefinieerd als een grensgroep (de grens zijnde: het
houden van een Duits paspoort), maar cultureel als een verzameling
eigenschappen, waaronder als belangrijkste die van het spreken van de Duitse
taal - een buitenlander die net een paspoort heeft gekregen maar nog niet de
Duitse taal spreekt zal door niemand echt als Duitser gezien worden. In
Nederlandse termen: een vertegenwoordiger van het land waarvan "we" in 1974 een
WK-voetbalfinale verloren.
De manier waarop de afzonderlijke eigenschappen samenwerken
om een nieuw groepskenmerk te vormen, staat beschreven hier
.
Voor toepassingen op standaard sociologische terminologie, zie hier
.
Naar Menswetenschappen, huidig
, of site home
·.
| 21 mei 2009; 2 februari 2014 |
|