De traditionele menswetenschappen
De behandeling van de groep van de menswetenschappen als wetenschappelijke
discipline is gesplitst in twee delen. Hieronder gaat het over de huidige
positie en rol van de menswetenschappen, schrijvende in de jaren 2000. Het
tweede deel behandelt een nieuwe en verbeterde aanpak en staat elders
.
In het totale spectrum van wetenschappen nemen de menswetenschappen:
psychologie, sociologie, economie, enzovoort, een middenpositie in. Aan de ene
kant van het spectrum staan de alfawetenschappen, zijnde alle taal- en
cultuurstudies, en aan de andere kant de bèta- of exacte wetenschappen: de
natuurwetenschappenen, medische wetenschappen, en wiskunde.
De opdeling in alfa, bèta, en gamma komt in belangrijke mate overeen met de mate
waarin de takken een objectieve werkelijkheid beschrijven - waarbij in dit stuk
"objectieve werkelijkheid" genomen wordt in zijn intuïtieve, standaard,
betekenis. Slechts weinigen zullen willen discussiëren over de objectieve
werkelijkheid van het bestaan van de zon, maan en sterren, atomen en moleculen
enzovoort, zijnde het onderwerp van de natuurwetenschappen. Veel meer valt er
te discussiëren over de werking van de menselijke geest en menselijk gedrag, en
de volksmond erkent dat de waarde van kunst voor een groot deel ligt in een
nauwelijks of niet te bediscussiëren individuele waardering middels de
zegswijze: "Over smaak valt niet te twisten".
De middenpositie van de menswetenschappen zit er in dat men meent dat er
aspecten van de mens zijn die aan regels voldoen, zoals de werking van de
zintuigen, maar dat op de meeste gebieden de werking niet door dusdanig
duidelijke regels vastgelegd is, dat aan de hand van die regels voorspellingen
over toekomstig individueel gedrag gedaan kunnen worden. In de natuurkunde kan
je met volkomen zekerheid voorspellen dat als je een steen loslaat, hij met
toenemende snelheid valt. Als een mens een schop tegen zijn been krijgt, is
enige vorm van reactie vrij zeker (maar niet volkomen zeker), maar de aard van
de reactie verschilt per mens zodanig dat niet voor een bepaald individu een
voorspelling gedaan kan worden.
Ook wat betreft het aspect van de nuttigheid nemen de menswetenschappen
ogenschijnlijk een middenpositie in. Over de waarde van de natuurwetenschappen
kunnen we kort zijn: een ieder weet dat we er bijna al onze welvaart aan te
danken hebben
. Van
deze welvaart profiteert de hele maatschappij en alle individuen die er deel van
uitmaken. Aan de andere kant gaat de waarde van de alfawetenschappen niet veel
verder dan de individuen die ze bedrijven en de direct bij de betreffende
cultuuruiting betrokkenen
.
De middenpositie qua nut van de menswetenschappen, bijvoorbeeld de
psychologie, blijkt onder andere uit de enorme belangstelling voor
populair-wetenschappelijke boeken, magazines, en TV-programma's over kleinere en
grotere problemen van de geest, lopende van hoe je met je partner omgaat tot
en met het omgaan met trauma's als mishandeling en incest. Baanbrekend geweest
hierin zijn de Amerikaanse tv-shows van Oprah Winfrey
, die
dan ook mondiaal werden uitgezonden en nagevolgd.
Van de kant van de menswetenschappen zou men dus eenzelfde benadering richting
maatschappij verwachten - dat wil zeggen dat er vanuit de menswetenschappen een
ruime drang zou bestaan om de resultaten van haar werk aan haar studie-object
terug te spelen. Het tegendeel lijkt waar - binnen de academische psychologie is
er altijd een aanzienlijke afkeer geweest van de popularisatoren in eigen kring
- in Nederland ondervonden vroege voorbeelden als Piet Vroon en René
Diekstra veel weerstand. De psychologie zoals die bedreven werd in de shows van
Oprah Winfrey en bijvoorbeeld haar meest prominente psycholoog, "Dr. Phil"
McGraw
, werd
vanuit de kringen van intellectuelen en beroepsmensen met afschuw bezien,
omdat deze vorm van praktische psychologie veel te recht-toe-recht-aan werd
gevonden
- in
de beroepsgroep zelf is die houding later sterk omgeslagen, omdat deze vormen
van psychologie, cognitieve therapie en haar aanverwanten, veel effectiever
bleek dan de oudere vormen van behandeling als psychoanalyse.
De sociologie houdt zich nog veel erger op de vlakte. Er zijn wel sociologen
die zich met de politiek bemoeien, maar dat is zelden vanuit hun
wetenschappelijke kennis, maar meer vanuit hun politieke overtuigingen en
idealen - en dat laatste gaat natuurlijk in het geheel niet samen met een
wetenschappelijke aanpak.
Er zijn twee vermoedelijke redenen voor deze terughoudendheid in het
toepassen van hun wetenschap in de echte maatschappij. De eerste hebben de
menswetenschappen gemeen met de alfa-vakken: de bedrijvers ervan hechten
dusdanig veel waarde aan de individualiteit in het algemeen, dat het idee dat
het menselijke gedrag, dus ook de onderliggende processen, aan regels voldoet,
voor hen een angstige en afstotende gedachte is.
Het idee van de dominantie van de individualiteit houdt natuurlijk iedere
verdere wetenschap tegen. Wetenschap gaat over regels en voorspellingen -
wetenschap zonder regels en voorspellingen is geen wetenschap, maar studie: van
een portret door Rembrandt kan je een studie maken, maar je kan er geen
wetenschap mee bedrijven - wel zou dat kunnen van de overeenkomsten tussen de
schilderijen van Rembrandt - dat heet dan zijn "methodiek". De deskundigen in de
alfa-wetenschappen bedrijven studie van hun onderwerp.
Voor de gamma-wetenschappers is het onderzoeksobject de mens, en daarvan kan
je wel vinden dat die uniek is, maar dan houdt je vak meteen op een wetenschap
te zijn. De wetenschap zit in de overeenkomsten en de regels - de wetmatigheden.
Wat in het geheel niet uitsluit dat er ook unieke eigenschappen aan ieder mens
zijn, net als aan ieder apart portret door Rembrandt.
De tweede vermoedelijke reden voor de terughoudendheid van
gamma-wetenschappers staat min of meer haaks op de eerste - die reden is die van
de ideologie. Ideologie is het tegenovergestelde van "geen regels", staande voor
"eeuwig vaststaande regels". Onder dat laatste valt ook religie, wat meteen laat
zien dat ook deze houding een definitief einde maakt aan verdere
wetenschappelijke pretentie.
Over het hele spectrum van niet-bètawetenschappers komen deze twee
vermoedelijke redenen, noem het gerust eigenschappen, voor, maar ze zijn wel
anders verdeeld: alfa's zitten sterk aan de "geen regel" kant en lijden aan de
bijbehorende eigenaardigheden
,
gamma's, die meer houvast zoeken, hebben ook nog veel van de alfa-neiging, maar
trekken, in het kader van het vinden van die houvast, meer naar hun substituut
voor regels: de ideologie.
Maar ook binnen de menswetenschappen is hier een ongelijke verdeling te zien.
In de psychologie is men van oorsprong meer van de "geen regel"-soort - logisch,
want behandeling is individueel. En de sociologie is traditioneel veel meer
ideologische gestuurd - bekend zijn de vele "ismen" als liberalisme, marxisme,
kapitalisme en communisme. Wat betreft de psychologie komt daarin steeds sneller
verandering, tezamen met de opkomst van de neurologie en nieuwe gereedschappen
als de MRI-scan
. De
sociologie zou op dezelfde wijze kunnen profiteren van de opkomst van de
computer, dat wil zeggen de mogelijkheid grote hoeveelheden gegevens over grote
aantallen mensen te verwerken, maar lijkt die mogelijkheden slecht zeer
mondjesmaat te benutten.
Wat geldt voor de sociologie, geldt in enigszins variabele mate voor alle
deelvakken binnen de sociologie, zaken als pedagogie enzovoort, en ook voor de
andere maatschappelijke menswetenschappen, als politicologie, economie,
enzovoort - een speciaal geval is de juridische wereld, die qua mentaliteit
sterk in het alfa-stadium is blijven hangen
. In al
de meeste gevallen is de voornaamste remmende factor die van de ideologie - de
andere hoofdfactor is groepsbelang.
De schijnbaar meest exacte van de menswetenschappen is economie, omdat je
daarin in principe uiteindelijk alles kan uitdrukken in een getal: geld. Maar
juist omdat dat getal gaat om geld, leidt de economie aan min het meer het
spiegelbeeld van de sociologie: ideologie tegenover bot eigenbelang. Het
overgrote deel der economen verkondigt meningen onder het mom van wetenschap op
dezelfde manier als sociologen meningen verkondigen onder het mom van
wetenschap, maar waar de sociologen geplaagd worden door mooie ideaalbeelden,
worden economen geplaagd door lelijke kwaadaardigheden, in de vorm van het
rechtpraten van eigen gewin ten koste van dat van anderen. De economen willen
dat ook wel in de vorm van ideologieën gooien, en dat zijn dan zaken
kapitalisme, marktfundamentalisme, en neoliberalisme
.
Het archetypische voorbeeld van de invloed van ideologie is alles dat zich
afspeelt rond het begrip "cultuur". En dan gaat het natuurlijk altijd over meer
dan één cultuur - bij het vergelijken daarvan. Dat stamt meer specifiek van de
culturele antropologie, met een voor dit vak karakteristieke uitspraak,
van Claude Lévi-Strauss
(Wikepedia), als "de rationaliteit van het wilde denken" als het om de
vergelijking tussen de westerse en primitieve culturen gaat. Dit soort ideeën
tezamen zijn samengevat onder de term "cultuurrelativisme", een stroming die in
de jaren zeventig en tachtig dominant was in Europa (natuurlijk heeft geen van
de bijbehorende grote denkers bedacht dat de primitievere volken niet
soortgelijke verhandelingen houden over hun bezoekers). Nauw verwant daaraan is
de opvatting over de gewenste gang van zaken als men westerse en meer primitieve
culturen gaat mengen, wat volgens het "multiculturalisme" zou moeten leiden tot
een vermenging van culturen, dat wil zeggen: het overnemen van eigenschappen van
de primitievere culturen - die men dus als gelijkwaardig beschouwd. De
werkelijkheidswaarde daarvan wordt dagelijks bewezen in Amerikaanse getto's,
Franse banlieus, en Duitse Turkenwijken
.
Cultuurrelativisme en multiculturalisme zijn de archetypische voorbeelden van
ideologieën die remmend werken op de ontwikkeling van de sociologie en
aanverwante vakken. Een probleem dat de natuurwetenschappen grotendeels wel
overwonnen hebben. Voor een vergelijking tussen die twee kan men het volgende
rijtje uitspraken gebruiken:
- De aarde is plat.
- De zon draait om de aarde.
- Alle culturen zijn gelijk.
- Alle mensen zijn gelijk.
De
eerste twee zijn natuurwetenschappelijke uitspraken die lange tijd als de
zuiverste waarheid werden gezien - ideologie waren. Pas na het ontstaan van de
moderne wetenschap, rond de zestiende eeuw in Europa, werden ze eerst betwijfeld
en later verworpen. Voor die tijd werd ook de natuurwetenschap in aanzienlijke
mate overheerst door ideeën over hoe de wereld in elkaar zat. Het plaatje rechts
is een oud idee over hoe een afgeschoten kogel, of een geworpen steen, zou
bewegen: rechtuit, en als de hoeveelheid beweging "op" was, vertikaal naar
beneden - later, zoals in de tekening, met een bochtje ertussen. Honderden jaren
lang, gedurende Middeleeuwen was het de "gospel truth". Terwijl iedereen,
letterlijk, met zijn blote ogen kon zien dat het niet zo was. En het is volkomen
duidelijk dat praktische mensen, zoals boogschutters, zich geen zier van
aantrokken van wat deze wetenschappers beweerden, want anders zouden ze hun doel
nooit en te nimmer geraakt hebben.
De
eerste twee (natuur)wetenschappelijke uitspraken uit ons rijtje hebben een
soortgelijke evolutie ondergaan als de kogelbaan. En het leidt voor een echte
wetenschapper geen enkele twijfel dat dit voor de laatste twee, sociologische,
uitspraken ook geldt: culturen zijn niet gelijk - wat iedereen kan zien als hij
een Papoea of een Nukak naast een Westers mens zet. En mensen zijn natuurlijk
even weinig gelijk. "Ja", zegt men dan, "wat we bedoelen is gelijkwaardig". En
daarvoor geldt natuurlijk precies hetzelfde, zoals men meteen kan zien bij een
vergelijking van loonstrookjes.
Op dezelfde manier als ooit de "De aarde is rond"-uitspraak bestreden is,
worden nu in de sociologie, en ook de rest van de maatschappij, de
ongelijkheidsuitspraken bestreden: met persoonlijke aanvallen, zwartmaken,
demonisering en een schier eindeloze stroom drogredenen en retorische trucs. Een
voor Nederland bekend voorbeeld is de "affaire Buikhuisen"
(Wikipedia), de gebeurtenissen rond het voorgestelde onderzoek en de persoon van
professor Wouter Buikhuisen.
Buikhuisen stelde voor onderzoek te doen naar een mogelijke relatie
tussen misdaad en biologische factoren. Hij werd in de media door alfa- en
gamma-intellectuele opiniemakers beschuldigd van alles wat goed en fout is, tot
en met associaties met het Derde Rijk
. De
reden voor deze hetze was dat het idee van een biologische factor in strijd was
met de gangbare ideologie in alfa- en gamma-kringen inzake het nature-nurture
debat: wordt menselijk gedrag voornamelijk bepaald door genen en biochemie, of
door opvoeding - de alfa's/gamma's geloofden heilig in het laatste. Want
bepaaldheid door genen betekende bepaaldheid in het gedrag van mensen - een
beperking in de eigenbepaaldheid van het individu. En vanwege het geloof in dat
laatste kon en mocht de wetenschap niet proberen iets anders te laten zien
. De
laatste paar jaren vindt men resultaten die Buikhuisen volkomen gelijk geven.
Hijzelf noemde het feit dat tientallen jaren van onderzoekstijd verloren waren
gaan een "tragedie voor degenen die er mee geholpen hadden kunnen worden".
Een recenter geval is dat van de beroemde Amerikaanse socioloog Robert Putnam
(Wikipedia). Deze vond een belangwekkende resultaat dat een vrijwel universeel
idee tegensprak, en hield dat jarenlang geheim, omdat het niet overeenkwam met
wat ook zijn eigen ideologie was - het gevonden resultaat zijnde dat
cultureel/etnisch gemengde gemeenschappen aan sociaal vertrouwen inboetten, en
de ideologie zijnde dat culturele diversiteit altijd een voordeel is
.
Het geval van Robert Putnam is slechts een enkel voorbeeld staande voor een
heel vakgebied, namelijk alles dat naar cultuur kijkt, en te maken krijgt met de
situatie van immigratie uit niet-Westerse landen. Op een wijze die niet minder
dan als krampachtig kan worden omschreven probeert men vast te houden aan het
idee dat dat geen problemen kan veroorzaken, want anders moet men tevens de
mogelijkheid in aanmerking nemen dat er niveauverschillen tussen culturen
bestaan, en dat is dus taboe
.
Culturele vermenging, zegt hun ideologie, leidt tot meer diversiteit dus tot een
hogere cultuur - en tot meer creativiteit (Putnam). Alle bewijzen uit de
realiteit van immigrantenwijken in Europa wijzen op het tegendeel - daar
ontstaan sociale toestanden die tot grote maatschappelijke onrust in de toekomst
kunnen leiden
.
Deze twee voorbeelden laten overduidelijk zien hoe schadelijk de ideologieën
onderhouden door sociologen zijn en hoe sterk een rem op hun ontwikkeling. Wat
nog eens onderstreept wordt als je dit gaat vergelijken met de houding en aanpak
van de natuurwetenschappen - de houding van de socioloog ten opzichte van
niet-Westerse culturen is als die van een chirurg, een medisch technoloog, die
bang is voor pijn en snijden en bloed en het daarom maar niet doet, en zijn
inspanningen zijn even nuttig en zinvol. Als een natuurkundige een ontdekking
deed als die van Putnam, zou hij dag en nacht werken om het zo snel mogelijk in
het meest prestigieuze vakblad te krijgen. Het is zo'n beetje de ultieme droom
van iedere natuurwetenschapper om iets te vinden dat de gangbare opvattingen
tegenspreekt, want het garandeert hem bijna een retourtje Stockholm om een
Nobelprijs in ontvangst te nemen.
Ondenkbaar in de gamma-wetenschappen. Als een willekeurige
gamma-wetenschapper iets vindt dat de gangbare opvattingen tegenspreekt, dan
zijn ridiculisering en vernedering zijn deel. Zelfs grondlegger van de
psychologie Sigmund Freud moet het nog bijna dagelijks ontgelden - want zijn
ideeën zouden grotendeels achterhaald zijn ... Een onzinnige redenatie,
natuurlijk - van de opvattingen van Isaac Newton is ook het grootste deel
achterhaald.
De reden van dit verschil in houding is duidelijk: de
alfa/gamma-wetenschapper laat zijn individuele ideeën zijn wetenschappelijke
opvattingen beïnvloeden - dat wil zeggen: die ideeën zijn geen ideeën maar
ideologieën, want ook een natuurwetenschapper heeft ideeën - alleen geen
ideologieën. Als een natuurwetenschapper constateert dat twee deeltjes elkaar
afstoten, noteert en publiceert hij dat - als een socioloog constateert dat twee
groepen elkaar afstoten, en hij vindt zelf dat dat niet goed is, dan stopt hij
het onder tafel. Eminent historicus H.W. von der Dunk heeft in een interview
eens opgemerkt dat hij sommige dingen die hij had bedacht nooit zou publiceren,
omdat ze te controversieel of gevaarlijk waren.
Dit wat betreft de sociologie. Meer details hier
.
De psychologie doet het de laatste jaren
beter, sinds ze natuurwetenschappelijke instrumenten als MRI-scanners zijn gaan
gebruiken bij hun onderzoek naar de werking van de hersenen. Maar je hoeft
slechts de term "IQ" te laten vallen, en het is meteen weer duidelijk dat ook
hier de ideologie van boven meekijkt. Het idee van een goed meetbare menselijke
eigenschap is natuurlijk eigenlijk al teveel, maar het is natuurlijk dodelijk
dat deze ook nog samenhangt met het meest karakteristiek menselijke: het
rationele denken. Verschil in IQ tast een nog heiliger waarheid aan als die over
de waarde van de culturele diversiteit: de gelijkheid der mensen. En on top
of it, zijn er ook nog overduidelijke aanwijzingen dat IQ, intelligentie,
erfelijk is - en mogelijkerwijs ook etnisch
. Geen
wonder dat er tot op de dag van vandaag pogingen worden ondernomen om te
bewijzen dat IQ niet bestaat
. "Wat
meet IQ?", vraagt men dan, om zelf te antwoorden: "Niets dan de capaciteit om
een IQ-test te doen". Het is hetzelfde als dat een natuurkundige zou zeggen:
"Wat meet de test voor de aanwezigheid van een elektron?" Antwoord: "Niets
anders dan de capaciteit om de aanwezigheid van een elektron te testen". Van het
tweede zie je onmiddellijk dat het onzin is: een equivalent van de oude
"rechtlijnige kogelbaan". Degenen die hetzelfde beweren over IQ, nog steeds een
ruime meerderheid in de psychologie, verkeren op hetzelfde intellectuele niveau.
De menswetenschappen staan dus voor een dilemma: als wetenschap op zich is
het van aanzienlijke tot grote waarde voor de maatschappij, maar om een
wetenschap te worden, moeten de menswetenschappers een aantal van hun meest
dierbare overtuigingen opgeven. Het is aannemelijk dat deze dubbelzinnige
situatie de belangrijkste oorzaak is van de trage vooruitgang van de
menswetenschappen vergeleken met de natuurwetenschappen. Voor een deel wil men
die vooruitgang eigenlijk niet, en men wil er dus zeker niet erg zijn best voor
doen - een algemene verzameling staat hier
,
toegespitst op allochtonen hier
, met
de specifieke gevallen van Paul Frissen
,
Martijn de Koning
, Leo
Lucassen
, en
Jan Jaap de Ruiter
. Een
verzameling van gevallen uit de psychologie staat hier
.
Daarnaast is er nog een derde reden voor de langzame vooruitgang van de
menswetenschappen, die duidelijk naar voren komt als men de derde grote loot aan
de stam meeneemt: de economie. Want tezamen met de economie heeft men het
natuurlijk meteen over de maatschappelijke machtsverdeling - economie is geld,
en geld is macht. Een reeksje dat men ook in omgekeerde volgorde kan aflopen:
macht is geld, en geld is economie. En dan komt men met één verdere stap tot:
economie bepaalt de gang van zaken in de maatschappij.
De verbinding is dat vele benoemingen van wetenschappers plaats vinden vanuit
de macht, dus de macht bepaalt mede ook het soort wetenschappers dat men
aantreft. Zo is het zeer onwaarschijnlijk om aan een Nederlandse universiteit
iemand met communistische of sterk socialistische ideeën aan te treffen, want
hij komt er in benoemingscircuit niet aan te pas. Onafhankelijk van zijn
capaciteiten. En dat kan men rustig uitbreiden tot alles wat maar een beetje te
veel van de gangbare opinies op het maatschappelijke vlak afwijkt. Omdat het
benoemingscircuit deels beheerst wordt door de macht. En in onze maatschappij is
dat voor een belangrijk deel hetzelfde als het kapitalisme, de vijand van het
communisme. Vandaar ook dat je in schijnbaar onafhankelijke instituties als het
Sociaal Cultureel Planbureau, het Centaal Planbureau, de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid, en alle lagere commissies voornamelijk tot uitsluitend
mensen uit de maatschappelijke status quo aantreft. En hierbij gaat het voor het
overgrote deel om sociologen, economen en juristen, aangevuld met mensen uit de
alfa-hoek. En die instituties geven ook de door de macht gewenste rapporten en
voorstellen af, zie de links voor de gevallen van het SCP
en de
WRR
. En
van mensen met macht kan men veel zeggen, maar niet dat ze erg open staan voor
verandering en nieuwe ideeën. Want verandering zou wel eens kunnen betekenen dat
er verschuivingen ontstaan in de machtsverhoudingen, en dus ook in hun eigen
macht.
Zo zijn er dus vele factoren die een sterke rem zetten op de onafhankelijke
benadering van hun vak door de menswetenschappers (een andere factor is dat men
zelf vindt dat men het heel goed doet
). Het
is dan ook ongetwijfeld het samenspel van deze factoren die de, vergeleken met
de natuurwetenschappen, langzame vooruitgang van het vak veroorzaken -
zelfs al men in aanmerking neemt dat de natuurkunde het qua onderzoeksterrein
inderdaad makkelijker heeft.
Wat hieraan te doen? Ten eerste natuurlijk constateren dat de zaken zo liggen
- wat we hier dus hebben gedaan. Maar dan moeten er natuurlijk ook alternatieven
komen. De gids daarin is natuurlijk een wetenschap die wel snel vooruitgaat en
succesvol is - de natuurwetenschap. Die gidsfunctie bestaat dus niet, zoals al
eerder gezien, uit het klakkeloos overnemen van zaken als het gebruik van
getallen en statistiek
, maar
door het overnemen van de fundamentele houding en benadering: het geloof in een
objectieve werkelijkheid, en de absolute prioriteit van de waarneming van die
werkelijkheid als basis voor je theorievorming
.
Maar waar te beginnen met deze aanpak? Het meest voor de hand liggende punt
voor het introduceren van de natuurwetenschappelijke aanpak is natuurlijk het
basisgereedschap van alle menswetenschappen - en wat dat is, is duidelijk: dat
zijn woorden en taal. Het eerste studie-onderwerp is, dus, à la
wetenschappelijke methode: de relatie tussen woorden, de menselijke abstracties,
de theorie, en de werkelijkheid.
Dit idee is al eens eerder geformuleerd, en de betreffende studie heeft
daarbij de naam General semantics of algemene semantiek gekregen
. De
algemene semantiek vormt de basis van deze website, en kan gevolgd worden vanaf
hier
.
Zonder de kennis ervan zal men snel verdwalen in het bos van het woordgebruik,
al was het maar omdat in dat bos door vele belangengroepen een groot aantal
valkuilen en dwaalwegen zijn aangelegd. Valkuilen en dwaalwegen die bekend zijn
van gidsen als George Orwell, en waarvan het bestaan eigenlijk bekend zou moeten
zijn bij iedereen die wel eens een politicus
,
voorlichter, of een reclameman heeft horen spreken. Als miniem voorbeeld een
recent gevonden rijtje termen
:
"schone oorlog", "gezonde snack", "eerlijke politiek", "multiculturele
samenleving", en "klimaatneutrale verbranding". Allemaal termen die zo uit de
maatschappij komen, uitspraken gedaan door de al genoemde belangengroepen. En
allemaal zijn het even zo vele leugens - new speak of
doublespeak à la Orwell.
Eén van de termen in dit rijtje, "multiculturele samenleving", is niet alleen
een uitspraak van politici, maar ook van zo'n beetje de hele menswetenschappen.
Dat de al genoemde alom gerespecteerde socioloog Putnam kwam met bewijzen van
het tegendeel, namelijk dat multiculturaliteit leidt tot het verdwijnen van
samenleven, was wel een schok, maar niet één zodanig groot dat dit geleidt heeft
tot veranderingen in het gebruik van de term. Nog dit jaar liet de WRR, het
hoogste wetenschappelijke orgaan in Nederland, een rapport verschijnen ter
ondersteuning ervan - men ging zelfs zo ver om iets waarvan de werkelijkheid
volkomen vaststaat: de Nederlandse identiteit, te ontkennen. En geheel passend
in de analyse die wie hier gegeven hebben als oorzaak van dit verschijnsel, deed
de voorzitter van de WRR, Wim van der Donk, dit jaar (2008) in een interview ook
de uitspraak dat er geen wetenschappelijke objectiviteit bestaat
.
Deze mentaliteit, die men vindt bij de maatschappelijke top en een groot deel
van de menswetenschappers, is een mentaliteit die volgens deze website een vorm
van verval van moraal en beschaving is
. Een
zich keren tegen de manier waarop de westerse cultuur is ontstaan en tegen haar
basiselementen
.
Voor wat betreft de algemene houding wordt dit alhier bestreden middels de al
genoemde Algemene semantiek. Voor wat betreft specifiek de menswetenschappen en
met name de sociologie wordt dat gedaan door het formuleren van regels waaraan
een wetenschappelijke versie moet voldoen, zie hier
.
Naar Wetenschap lijst
, Wetenschap overzicht
, of site
home
.
|
31 jul.2002; 6 jul.2008; 12 mrt.2010 |
|