De ideologie van het kapitalisme, en rechts in het algemeen
| 25 aug.2006 |
Eén van de thema's van deze website is het leggen van een verband tussen wat er
maatschappelijk gebeurt (politiek en economie), de bijbehorende algemene ideeën
en gevoelens (sociologie), en de onderliggende menselijke motieven en drijfveren
(psychologie). Onderstaand wordt iets dergelijks in het kort gedaan, naar
aanleiding van een artikel over een van de ideologische grondleggers van het in
het westen dominante idee: het kapitalisme. De meer vage indruk die men heeft
van het algemene idee achter het kapitalisme is dat dit "het recht van de
sterkste"
is. Het
artikel laat zien dat dit nog een stap verder teruggevoerd kan worden. Let erop
dat de erop volgende analyse, net als de bron, in categoriale, of zwart-wit,
termen is geformuleerd (de Volkskrant, 05-05-2006, door Maarten Doorman):
|
Rampzalige eerlijkheid
Tussentitel: Bernard Mandeville ziet de bijenkorf als metafoor voor het
eigenbelang
Knellende vragen over marktwerking, immigranten en andere actuele kwesties
krijgen een antwoord bij de filosoof Bernard Mandeville (1670-1733). Maar let op:
hij is een cynicus, een satiricus en geen liefhebber van moralistische praatjes.
Al vijftien jaar viert de markt hoogtij. Zelfs geharnaste sociaaldemocraten uit
de paarse kabinetten verkochten wat ze konden om na hun aftreden bij een bank te
gaan werken of een paar commissariaten op te strijken. De gezondheidszorg is
inmiddels in handen van verzekeringsmaatschappijen, de energiebedrijven zijn
geprivatiseerd, Schiphol moet naar de beurs, sociale uitkeringen, openbaar
vervoer en toezicht in de openbare ruimte worden uitbesteed, parkeerwachten zijn
particulier, en het door de politiek aan zichzelf overgelaten onderwijs raakt
steeds meer in de greep van commerciële uitgevers.
De neoliberale zegetocht wordt gedragen door een blind geloof in wat de
18de-eeuwse filosoof en econoom Adam Smith ooit de Invisible Hand noemde. Hij
veronderstelde dat een onzichtbare hand de economische ontwikkelingen de goede
kant opstuurt en ons geluk zal brengen, zolang je die ontwikkelingen tenminste
maar hun gang laat gaan. Dit geloof valt reeds terug te vinden bij de filosoof
en dokter Bernard Mandeville (1670-1733). Zijn werk had invloed op Adam Smith,
al verwierp deze grondlegger van het liberalisme de cynische veronderstelling
dat juist ondeugden en wangedrag de motor vormden van de economie.
Mandeville baarde destijds opzien met zijn onlangs in vertaling verschenen De
fabel van de bijen. In het leerdicht waarmee deze opstellen beginnen, legt hij
uit hoe rampzalig het zou zijn als iedereen eerlijk werd. Als je beter naar een
bijenkorf kijkt, zie je hoe het nijvere volkje zich steeds verdringt, en hoe elk
individu uit eigenbelang handelt. Bij mensen is het niet anders, en wie van de
kansel luid het bedrog aanklaagt, is meestal zelf een schurk, 'een
handschoenenmaker die lamsleer voor geit verkoopt'.
Dat is trouwens helemaal
niet erg, schrijft Mandeville, want eerlijkheid is funest voor de samenleving.
Als je van iedereen op aan kunt, is het einde nabij.
Om te beginnen zijn rechtbanken dan niet meer nodig, evenmin als advocaten,
klerken, wapensmeden, slotenmakers, cipiers en soldaten. Niet alleen zij worden
dan werkloos, ook de geestelijken die merken dat ze overbodig zijn zullen zich
terugtrekken - een rotopmerking, die flink aankwam bij de kerkelijke
autoriteiten.
En zo gaat het door als de eerlijkheid zou zegevieren. Ambtenaren hoeven dan
niet meer eindeloos verplichtingen en gunsten door te schuiven, en wanneer de
oneerlijke verschillen in welstand ophouden te bestaan, zullen lakeien en
koetsiers verdwijnen. Binnen de kortste keren heerst er werkloosheid, leegstand,
algehele verwaarlozing en armoede. Inwoners emigreren, en een buitenlandse
mogendheid zal de verzwakte staat binnenvallen en onderwerpen. Dus laten we een
beetje voorzichtig zijn met al die moralistische praatjes van puriteinen en
18de-eeuwse Balkenendes, lijkt Mandeville te willen zeggen.
Hebben de luxe van koffie en thee en de verslaving aan tabak geen gunstige
invloed op de economie?, vraagt hij zich in een ander opstel af. Om nog maar te
zwijgen van stomdronken zeelieden die in hun onoplettendheid een schip doen
vergaan zodat er weer nieuwe aanvoer nodig is, met nieuwe schepen, wat voor heel
wat werk en welvaart zorgt.
Dat gaat een beetje ver, zeker als hij ook nog wijst op de voordelen van de
Grote Brand in Londen. Maar wanneer hij in een ander opstel de rage bespot om
uit publiekelijk beleden menslievendheid armenscholen op te richten, constateert
hij overtuigend dat 'trots en ijdelheid meer ziekenhuizen hebben gebouwd dan
alle deugden bij elkaar'.
Zijn strijd tegen die scholen, waar arme kinderen en wezen onderwijs kregen van
kerkelijke liefdadigheidsorganisaties, is op het eerste gezicht weinig
sympathiek. Hij vindt dat die kinderen moeten gaan werken, want als ze iets
leren worden ze te slim en stellen ze te veel eisen, terwijl de economie nu
eenmaal veel domme krachten nodig heeft, die de boel niet frustreren door
kritische vragen stellen.
Waar hij dan ook nog pleit tegen vakbonden en voor lage lonen om de
concurrentiepositie met het buitenland te verbeteren, wordt hij een voorloper
van het harteloze liberalisme dat wereldwijd het denken over economie en
politiek weer in toenemende mate beheerst. Toch is hij in zulke opstellen
misschien eerder bezig de puriteinen te sarren, zijn bigotte tijdgenoten die in
vroomheid publiekelijk tegen elkaar opboden om goed te doen. Dat blijkt vooral
uit een in deze uitgave toegevoegd opstel waarin Mandeville een pleidooi houdt
voor staatsbordelen. Plotseling is er een uitgesproken verdediger van sociale
voorzieningen en staatsbemoeienis aan het woord.
Opnieuw zijn hier hedendaagse argumenten te herkennen in de discussie over
prostitutie. Wanneer men de prostitutie zou reguleren en medisch toezicht zou
instellen, kunnen de (toen nog moeilijker te bestrijden) geslachtsziekten worden
beperkt. Door de hoerenloperij uit de illegaliteit te halen zou men bovendien
veel criminaliteit kunnen voorkomen, ook ten opzichte van de desbetreffende
vrouwen. Moeten al die zedenprekers daar niet eens goed over nadenken, net als
over het feit dat bij legale prostitutie menig jongeman niet meer zo onbesuisd
het huwelijk instapt, met alle frustraties en problemen vandien?
Laten we niet vergeten dat de klassieke filosofen, op wie we ons in ethische
kwesties altijd graag beroepen, er veel wildere ideeën op nahielden, Mandeville
haalt om te beginnen Plato aan, 'ons grote voorbeeld van kuise liefde'. 'De
Goden hebben ons', aldus deze antieke wijsgeer, 'een ongehoorzaam en
onhandelbaar lid gegeven, dat wild en fel wordt zoals een begerig en
uitgehongerd dier dat voedsel wil hebben, totdat het de vrucht van de
gemeenschappelijke dorst heeft geabsorbeerd en de bodem van de schoot
overvloedig heeft besprenkeld en bedauwd'. Waarna nog een reeks voorbeelden
volgt van filosofen die gedreven door wat zo mooi 'de zoute jeuk in hun broek'
wordt genoemd, erop los hoereren bij man en vrouw.
Zou het iets met Mandevilles Nederlandse afkomst te maken kunnen hebben dat hij
een ongebruikelijk pleidooi houdt voor gedogen en voor het reguleren van elders
moreel ontoelaatbaar gedrag, zoals dat vandaag de dag spreekt uit de abortus- en
euthanasiewetgeving en uit het Nederlandse drugsbeleid? Mandeville werd in
Rotterdam geboren en studeerde in Leiden. Hij week pas naar Londen uit toen hem
het werkeil onmogelijk werd gemaakt omdat hij zich al te vrijpostig in het
openbaar had uitgelaten. In het buitenland heet Mandeville gewoon een
Nederlandse filosoof, hier ziet men hem het liefst als Engelsman. Spinoza wordt
in dit land een Portugese jood genoemd, Moleschott een Duitser.
Na de Maand van de Filosofie (april) zou je het licht vergeten, maar tot voor
kort was filosofie hier iets om je voor te schamen. Zoals syfilis door Engelsen
vroeger the French disease werd genoemd en door Fransen la maladie anglaise, zo
hebben Nederlanders van hun filosofen telkens bujtenlanders gemaakt. Het was een
Engelsman, de in Rotterdam werkzame filosoof M.J. Petry, die een aantal jaren
geleden het initiatief nam tot een mooie twintigdelige uitgave van Nederlandse
filosofen. De in het Engels publicerende Mandeville ontbrak in die reeks, net
als Spinoza. Misschien is hij helemaal niet zo Nederlands, al is het niet ver
gezocht hem in de traditie van Erasmus te plaatsen.
Bij Erasmus valt immers een zelfde neiging tot satire te bespeuren en hetzelfde
wantrouwen tegenover een geestelijkheid die anderen in het openbaar de wet
voorschrijft. Mandevilles voormalige stadgenoot is even sceptisch over het
schermen met deugden van Grote Mannen. Mandeville vergelijkt zulke morele
eigenschappen in een niet in deze vertaling opgenomen essay met de dure Chinese
vazen die in zijn tijd in de mode kwamen. 'Ze zien er prachtig uit', schreef
hij. 'Door hun omvang en door de waarde die aan hen wordt toegekend zou je
denken dat ze erg nuttig zijn, maar kijk in duizend van die vazen en je zult
niets anders vinden dan stof en spinnenwebben.'
Of Mandeville de grootste, of althans de origineelste denker is die ons land
heeft voortgebracht, zoals de liberale Frits Bolkestein beweert, valt te bezien.
Zeker wanneer we hem met Spinoza, Buridan, Hugo de Groot, Erasmus en Coornhert
laten concurreren. De retoriek van Mandeville is vermakelijk, alleen filosofisch
niet altijd even substantieel. Hij is meer uit op relativering van ethische en
politieke overtuigingen, dan dat hij eens zijn tanden zet in
politiek-filosofische dilemma's die bijvoorbeeld uit het werk van Hobbes en
Locke tevoorschijn waren gekomen.
Het kwaad dat Mandeville bewierookt, stamt uit een doelgerichte woordkeuze. Stel
dat de economie oververhit raakt en er minder geleend en meer gespaard moet word
en. Mandeville prijst dan de gierigheid, niet de zuinigheid. Spaart men te veel,
hij zou de lof van de spilzucht zingen en niet die van de gulheid, zoals
concurrentie bij hem geen ondernemingszin heet maar jaloezie en geldingsdrang.
Mandeville getuigt eerder van het 18de-eeuwse optimisme van Adam Smith of van
die heel andere tijdgenoot, de metafysische reus Leibniz. Deze Duitse filosoof
geloofde ook in een hogere harmonie, in een van nature of door God gegeven
zinvol1e samenhang. Er was het intellectuele geweld van een Voltaire voor nodig,
en het politieke geweld van de Franse Revolutie, om te laten zien hoe weinig
houdbaar zulk optimisme is.
Die dynamiek keert telkens terug. Eind jaren negentig was het vertrouwen in de
onzichtbare hand van de markt wereldwijd op zijn top. Maar aanslagen, een nieuwe
politiek van de Verenigde Staten, een inzakkende economie, klimaatverandering en
een politieke crisis in Europa ondermijnden dat geloof. Het komt niet per se
goed als je de ontwikkelingen hun gang laat gaan.
Je kunt klagen dat er in De wereld gaat aan deugd ten onder veel ontbreekt en
dat het rijmende gedicht over de bijenkorf in proza is vertaald dat nogal slap
overkomt. Het zou van zuinigheid getuigen, die je met de retorische souplesse
van Mandeville natuurlijk rechtvaardige strengheid zou kunnen noemen.
Tegelijkertijd heeft de bezorger er goed aan gedaan om het pleidooi voor open
bare bordelen toe te voegen en een opstel dat uitlegt dat niet alle gebeden
kunnen worden verhoord.
In deze uitgave vind je ook verbluffend actuele observaties. Zo moppert
Mandeville op het verzet tegen immigranten. De komst van buitenlanders, schrijft
hij, is een natie eerst tot last, zoals pas geplante bomen grond in beslag nemen
die je op een andere manier zou kunnen gebruiken. Ze leveren geen winst op voor
iemand die ze plant, 'maar zijn nageslacht verdient dan vaak tien pond voor elke
zes stuivers die hij er aan uitgaf.
Bernard Mandeville: De wereld gaat aan deugd ten onder. Vertaald uit het Engels
en toelicht door Arne C. Janse. Lemniscaat, 308 pagina's, € 25,95, ISBN 90 5637
797 3 |
Mandeville's ijkpunten voor het beoordelen van menselijk gedrag zijn
tweeërlei: de vergelijking met andere soorten als bijen, en de beschrijving van
de huidige menselijke maatschappij. Eerst een analyse van de vergelijking met
andere soorten.
In zijn boek gebruikt Mandeville het voorbeeld van de bijenkolonie. Hij stelt
dat ieder van de bijen zijn eigenbelang volgt, en dat het gezamenlijke effect
van het najagen van eigenbelang de samenwerking van de bijenkolonie doet
ontstaan. De bijenkolonie is daarbij maar een enkel voorbeeld van dit soort
proces, waarvan er veel variaties bestaan. Een vrijwel gelijksoortig voorbeeld
is dat van de mieren, die ook kolonies als kastelen kunnen bouwen, zonder een
kennelijk bewuste vorm van planning, en waar men met groot ontzag naar kijkt als
men de capaciteiten van een individuele mier in aanmerking neemt
. Maar ook
schoolgedrag van vissen en vogels laten vormen van organisatie zien die boven
het niveau van het individu uitgaan, en die voordeel hebben voor de soort,
terwijl er geen planning aan vooraf lijkt te gaan.
Sinds de tijd van Mandeville is veel meer bekend over de processen achter dit
gedrag. Zo is inmiddels bekend dat het zwermgedrag van vissen en vogels nagedaan
kan worden door middel van de meest simpele regels omtrent gedrag, in de vorm
van: gaat mijn buurman naar links, ga ik ook naar links - leidende tot
ingewikkeld uitziende "constructies"
. Dat soort gedrag is
even primitief als de reflex van de kikker die zijn tong uitrolt als er iets-donkers-en-snels (is: een insect) in zijn gezichtsveld komt.
De ingewikkeld lijkende vormen van organisatie als die van bijen en mieren zijn
dus mogelijk met de meest primitieve regels. Het is gewoon een product van
evolutie, dat voor sommige soorten voordelig bleek. De regels die voordelig
bleken zijn primitief, omdat ze in het gedrag van het individu zijn
ingeprogrammeerd: het is voor een termiet even onmogelijk om geen kasteel te gaan
bouwen als het voor een mens onmogelijk is om niet te ademen. De bijenkorf en
het termietenkasteel zijn net niet betere bewijzen van de mogelijkheden van
samenwerking dan die van het menselijk oog, waarin hoornvlies, pupil, glazen
lichaam, netvlies, en de talloze onderdelen daar weer binnen, samenwerken om
ons een redelijke helder beeld van onze omgeving te verschaffen.
Het bijzondere aan zaken als de bijenkorf en de mierenkolonie is een bewijs van
iets anders: dat zelf-organisatie een extra voordeel heeft naast de directe
verhoging van de overlevingsfactor, namelijk dat op primitieve zelforganisatie
het mogelijk is om hogere vormen van organisatie te bouwen: organisatie van de
organisatie. Het begint met samen vliegen of lopen, en eindigt met een
taakverdeling in voedselvoorziening en voortplanting, leidende tot verbeteringen
op beide terreinen, en nog betere overlevingskansen.
En hier ligt het grote verschil met individueel gedrag: Van individueel gedrag
kan men verder naar puur individueel gedrag, dan puur-puur indidvidueel gedrag,
en dan puur-puur-puur individueel gedrag, enzovoort. Maar puur-puur en
puur-puur-puur is allemaal hetzelfde als puur. Kortom: na "individueel gedrag"
kom je geen stap verder in betere vormen van individueel gedrag, terwijl
"samenwerking" talloze nieuwe mogelijkheden tot samenwerking biedt, een zaak
waarvan de evolutie vrijwel oneindig veel voorbeelden geeft.
Waar Mandeville het bestaan van de bijenkolonie dus ziet als een bewijs voor de
waarde van het individuele gedrag, is precies het tegenovergestelde het geval:
het is een een bewijs dat zelfs de meest primitieve vormen van samenwerking meer
overlevingswaarde hebben dan puur individueel gedrag.
Wat hier is aangetoond voor Mandeville's analogie, geldt een trapje hoger ook
voor die meer populaire vergelijking met het dierenrijk: het
"survival-of-the-fittest". Ook dit is een vorm van "het individu (de
fittest)
gaat boven de groep", of: het belang van het "fittest" individu gaat boven dat
van een "minder-fit" individu. Of in termen van de bijen: het belang van de
koningin gaat voor dat van een individuele werker. Dat klopt. Voor de
bijen-samenwerking. Wat de voorstanders van "survival-of-the-fittest" dus willen
zeggen is "wat goed genoeg is voor de bijen, is goed genoeg voor ons".
In werkelijkheid liggen er ook weer ontelbare niveaus van samenwerking tussen
die van de bijenkolonie, en die van de mensenkolonie. Die niveaus zijn ontstaan
niet vanwege een strijd binnen de soorten, maar een "strijd" tussen de soorten,
waarbij de soorten met de hoogste vorm van samenwerking voortdurende de
hoofdstam in de evolutie naar de mens hebben gevormd. Binnen de soorten zelf is
deze vorm van vooruitgang veel kleiner, zoals ook de geschiedenis van de
mensensoort nadrukkelijk laat zien
.
Een voorbeeld van een stap voorbij de bijensamenwerking is het uitschakelen van
het uniek individu met macht, oftewel de bijenkoningin. Het hebben van een uniek
leider heeft een opzichtig overlevensnadeel: de dood van een enkel individu
brengt de hele groep in gevaar. Dat is dusdanig opzichtig dat zelfs
rechtsdenkenden erop kunnen komen, zij het dan in een andere context
. Maar
het is een natuurlijke waarheid: een groep waarin de macht en capaciteiten
verdeeld zijn is beter overlevensbestendig dan een groep die daarvoor afhangt van
een individu. Alle theorieën en opvattingen die uitgaan van vormen van uniek
gezag, of gezag bij kleine groepen, zijn dus minder waard, vanuit evolutionair,
en dus algemeen maatschappelijk standpunt.
De les uit dit soort vergelijkingen met het dierenrijk is dat de werkelijke
vraag niet is of we dieren als voorbeeld moeten nemen, maar welke dieren we als
voorbeeld nemen
. Als men dit gaat onderzoeken, zal al snel blijken dat de
meest succesvolle soorten degenen zijn die niet individueel gedrag, maar
samenwerking optimaliseren.
Nu naar Mandeville's tweede argument: dat van de bestaande maatschappij die
afhankelijk zou zijn van het individualisme en het kwaad dat dit ook
voortbrengt. Want wat moeten als die fysieke en geestelijk ordehandhavers gaan
doen, als mensen niet meer slecht zijn?
Het antwoord op deze vraag kan heel kort afdoen met de parabel van de visser:
waarom hard werken om later rustig te kunnen leven, als je nu al rustig kunt
leven. Vertaald: die fysieke en geestelijke ordehandhavers, van politie tot
kerk, kunnen gewoon rustig gaan leven. Want wat is de reden dat ze nu werken
anders dan ook alleen maar om later rustig te kunnen gaan leven.
In werkelijkheid kunnen die al die fysieke en geestelijke ordehandhavers
natuurlijk helemaal niet rustig te gaan leven, want een maatschappij die veel
minder of geen slechtigheid kent vindt natuurlijk automatisch een heleboel
andere dingen om te gaan doen. Zo is er nu geen geld voor beter onderwijs en
betere zorg, omdat de mensen die het moeten doen te veel geld kosten. Waarom
staan leraren voor klassen van dertig leerlingen? Niet omdat dit zo goed werkt,
maar omdat kleinere klassen te duur zijn. Waarom kan veel zorg niet worden
gegeven? Omdat het te duur is om meer verplegers en dokters op te leiden en aan
te nemen.
Stel dat je de hoeveelheid slechtigheid vermindert: dan kan je de mensen die nu
opleid worden als ordehandhavers opleiden voor iets nuttiger, en het salaris dat
ze nu krijgen als ordehandhavers gebruiken voor hun nuttige functies. Het is dus
helemaal niet zo dat de hoeveelheid arbeid afhangt van de hoeveelheid
slechtigheid. Alleen in de huidige maatschappij is dat zo, maar dat is
uitsluitend en alleen omdat die maatschappij is ingesteld op een bepaalde
hoeveelheid slechtigheid. Bij een andere hoeveelheid slechtigheid, stelt die
maatschappij zich daarop in, bij redelijkerwijs dezelfde hoeveelheid arbeid.
Hoe is het mogelijk dat een als intelligent beschouwd persoon met dit soort
makkelijk te weerleggen met argumenten voor slechtigheid komt? De elementaire
psychologie heeft daar totaal geen moeite mee: dat is praten vanuit de eigen
persoon, of het eigenbelang. Mandeville geeft wel steekhoudende argumenten, maar
alleen met betrekking tot zichzelf, en niet met betrekking tot de mensheid als
geheel. Mandeville is zelf een persoon die het individuele belang voorop heeft
staan. Mandeville is een intellectueel iemand die niet hoeft te werken, maar wel
leeft, dus eet en drinkt en woont. Mandeville leeft van de producten van het
werken van anderen, zonder die anderen daar iets terug voor te geven. Ja, een
theorie dat zelfbelang de drijfveer van de mens is. Maar daar hebben degenen die
de producten waar Mandeville van leeft natuurlijk een heel andere blik op, want
zij worden door het eigenbelang van Mandeville tekort gedaan. De voor de hand
liggende volgende vraag is hoe het zover heeft kunnen komen. Het antwoord in
extenso op deze vraag is deze hele website. Maar vanuit het punt waar we nu
staan, is de voor de hand liggende volgende stap het onderzoek naar hoe
Mandeville's opvattingen onze maatschappij beïnvloeden. Dat onderzoek voert van
Mandeville's meer theoretische overweging naar de personen die hem in meer
praktische vormen hebben gegoten. De bekendste is de econoom Adam Smith is, die
de volgende is in de ideeën-keten van onze moderne maatschappij.
Adam Smith (5 juni 1723 - 17 juli 1790) was een Schotse econoom die wordt gezien
als de grondlegger van het klassieke liberalisme. Hij was van mening dat het
nastreven van het eigen individuele belang het grootste maatschappelijk belang
op zou leveren. Een vrije markt zou het meest opleveren voor de maatschappij als
geheel, vaak samengevat als dat "private vice" leidt tot "public good"
. De 'onzichtbare hand' van deze vrije markt zou zorgen voor harmonie en
evenwicht (tekst van Wikipedia). Of in de termen van een moderne lezer
: 'Ook
ik heb mijn portie Adam Smith gehad. Ik heb het over zijn standaardwerk An
Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations uit 1776. De bakker
bakt, de boer boert, de slager slacht. Waarom? Niet omdat ze jou willen voeden,
maar omdat ze geld willen verdienen. Zij realiseren het aanbod, zij voorzien in
de vraag.'
Dat is het simpele beeld waarop de liberale kapitalistische filosofie is
gebouwd, met na Adam Smith zeer vele navolgers die direct van hem geleend hebben
- en dus indirect weer van Mandeville. Door het materiële
succes van onze kapitalistische maatschappij, beschouwen velen, vooral aan de
politieke rechterzijde, deze filosofie als de grootste en onbetwistbaarste
waarde op aarde
, en is in de
decennia sinds de jaren zeventig ook een aanzienlijk deel van de denkers aan
linkerzijde er gedeeltelijk of geheel aan ten prooi gevallen (zie de eerste
alinea in het stuk van Doorman). De oorzaak daarvan zal aan het eind van dit
stuk volkomen duidelijk zijn. En die oorzaken zijn te achterhalen met gebruik
van precies dezelfde simpele voorbeelden als Smith gebruikt om zijn theorie te
ondersteunen.
Terug dus naar de boer, bakker en slager, die volgens Smith voorzien in elkaars
aanbod, en ook in elkaars vraag. Dit is op zich waar, maar het is maar de halve
waarheid. Want er zijn ook mensen die niet voorzien in het aanbod, maar wel in
de vraag. Uit de simpele tijd van het voorbeeld van de boer, de bakker en de
slager is het archetypische voorbeeld van de vrager zonder aanbod dat van de
kasteelheer: die biedt niets aan aan de boeren, maar is wel een deel van de
vraag. De boeren, bakkers, en slagers zijn natuurlijk niet gek, en zouden niet
zorgen voor aanbod als daar geen wederaanbod tegenover staat. Daarom voorziet de
kasteelheer in zijn vraag door middel van geweld, of de dreiging ermee. En oh
ja, degene die hier tegenin brengt dat de kasteelheer zorgt voor bescherming
tegen rovers, geeft alleen een andere naam aan de kasteelheer: die wordt daarmee
"residente rover", als in contrast met "zwervende rovers". In principe zou het
wel mogelijk zijn dat er een functie bestaat die zorgt voor veiligheid van de
boeren, bakkers, en slagers, met een bijpassende beloning, maar dat is theorie.
In de praktijk is het zo dat de personen die zich beroepen op de
veiligheidsfunctie dusdanig veel voor hun diensten terug verlangen, dat dit de
facto neerkomt op roverij - machtsmisbruik
.
Dit wat betreft de fundamentele posities. Nu is in het voorgaande eigenlijk al
een complicatie gekropen, in dat bakker en slager in feite geen fundamentele
maar afgeleide beroepen zijn - heel veel vroeger slachtte en bakte de boer zelf.
Bakker en slager zijn mensen die zich gespecialiseerd hebben in het verwerken
van de producten van de boer - het is niet eens zo lang geleden dat het
gebeurde dat de boer zijn boodschappen bij de slager betaalde met de levering
op gezette tijden van een varken.
Op dezelfde manier manier is de functie van de kasteelheer/rover ook uitgebreid
met allerlei afgeleide beroepen, met als meest voor de hand liggende de soldaat:
de kasteelheer doet het specialistische geweldswerk niet meer zelf, maar
besteedt dit uit aan soldaten. Dit is ook een progressieve zet, want op die
manier kan hij veel meer boeren afpersen, waardoor hij weer meer soldaten kan
inhuren, enzovoort.
Nu terug naar de stelling van Mandeville en Smith: iedereen leeft alleen voor
het eigenbelang. Misschien is dit in bepaalde mate waar voor boeren, bakkers, en
slagers, maar dan is het in veel grotere mate waar voor landheer en soldaten.
Het maatschappelijk interessante zit dan natuurlijk niet in dat deel van het
eigenbelang dat boeren, bakkers, slagers, landheren, en soldaten gemeen hebben,
maar in het verschil - dat is hetzelfde als de praktische en wetenschappelijke
constatering dat absolute waardes geen belang hebben, maar alleen relatieve: de
rivier stroomt alleen van hoog naar laag, en niet van hoog naar hoog, en
elektriciteit stroomt van 12 volt naar 10 volt, en niet van 12 volt naar 12 volt.
En als we dit gemeenschappelijke niveau er bij iedereen aftrekken, staan boer,
bakker, en slager qua eigenbelang op nul, maar kasteelheer en soldaat nog steeds
op een aanzienlijk niveau.
Kortom: Smith's toepassing van Mandevilles's stelling laat onmiddellijk de onzin
van de stelling zien, en wel omdat hij verplaatst wordt van theorie naar
praktijk - en in die praktijk blijkt dat de universele categorieën van de
filosoof wat minder deugdelijk, omdat de filosoof in zijn getheoretiseer een
praktisch aspect over het hoofd heeft gezien.
Toch geldt in ieder geval Smith's versie als de basis van ons economisch
functioneren. De reden daarvan is ook direct in het model van Smith in te
bouwen. De functie die we hier kasteelheer genoemd hebben, maar ook
geïntroduceerd had kunnen worden als roofridder, of anderzinse figuur die door
middel van kracht en geweld andere mensen hun producten afhandig maakt, is net
zo erg geëvolueerd als de boer. Uit de boer zijn bakker en slager ontstaan, uit
de roofridder eerst de soldaat, daarna de kamerheer (voor inhuizige diensten),
de hofnar (voor vermaak), en de schrijver (om te boekhouden). Dit zijn allemaal
specialisaties ten bevrediging van de materiële behoeftes, maar gegeven genoeg
hiervan, ontstaat er natuurlijk ook een behoefte van een bevrediging van de
geestelijke behoeftes van de inmiddels van roofridder tot landheer en vorst
geëvolueerde functie. En daarvoor zorgen de hofgeestelijke en de hofgeleerde. De
hofgeestelijke zorgt voor het geestelijk welzijn van de landheer in het
hiernamaals, en de hofgeleerde voor die in het hier-nu-maals. En dat doet hij
onder andere door redenen aan te dragen dat het afnemen van de producten van de
boeren helemaal geen slechte zaak is, zoals iedereen die het wil weten het ook
inderdaad kan zien. En een van der argumenten die de hofgeleerde kan aanvoeren
voor de bewering dat het afnemen van de producten van anderen, een zaak van het
meest pure eigenbelang, niet zo erg is als het lijkt, is om te beweren dat
iedereen sowieso alleen maar handelt uit eigenbelang, zodat de kasteelheer in
feite niets bijzonders doet, maar alleen maar succesvoller is in wat iedereen
wil. Waarbij dit meteen natuurlijk ook geldt voor de knechten van de
kasteelheer, dus inclusief de hofgeleerde zelf. Die immers ook alleen maar leeft
van de producten die van de boer zijn afgenomen.
Het is dus in het geheel niet verwonderlijk dat je in geschrift zoveel
voorstanders van theorieën als van Adam Smith aantreft: degenen die schrijven
zijn allemaal schrijvers en geleerden die horen bij het hof van de kasteelheer
. Het zijn allemaal mensen die hun eigen belang in "eigenbelang" verwarren met
de drijfveren en gevoelens van degenen die de producten leveren waarvan zij
leven.
Komen we tot slot weer bij een heel voor de hand liggende vraag: hoe deze
toestand, die zo evident fout is, toch zo lang kan blijven bestaan en zelfs
voortplanten. De reden daarvan is de kasteelheren tezamen middels zoveel macht
hebben verzameld, dat zelfs de verzamelde producerenden daar niet tegenop kunnen
zonder grootschalige ellende te veroorzaken waar iedereen schade aan heeft, en
ten tweede dat de landheren geleerd hebben de diefstal zodanig te beperken, dat
de overweging winst en verlies bij een grootschalig conflict er toe leidt dat
het grootschalige conflict, de revolutie, relatief zelden voorkomt.
We begonnen dus met een simpel klinkend verhaal over het gevoel eigenbelang dat
iedereen heeft, en dat dat de reden is dat we als maatschappij zo rijk zijn. Uit
dat simpele verhaal kan dus met een paar even simpele stappen worden afgeleid
dat misschien iedereen wel een vorm van simpel eigenbelang heeft, maar dat dat
niets te maken heeft met de rijkdom van onze maatschappij. En ook blijkt op
dezelfde simpele wijze waarom men dit verhaal vertelt: om te maskeren dat er een
beperkt aantal mensen dit eigenbelang zeer veel beter kan botvieren dan de rest,
ten koste van die rest, waarbij de schrijvers van dit simpele verhaal behoren
tot die profiteurs.
Waar dus de uitwerking van Mandeville's idee volledig op drijfzand staat, blijft
het idee zelf natuurlijk nog wel beoordelenswaardig. De omschrijvingen ervan als
door Doorman gegeven laten al weinig aan duidelijkheid te wensen over: het is
het propageren van oneerlijkheid, het is cynisme, en het is tegen moraal, zoals
alleen al uit de kop en ondertitel is te halen. En de meer algemene term die
deze drie woorden samenvat is "het kwaad".
We hebben nu dus de weg van de huidige kapitalistische economie, via grondlegger
Adam Smith, en zijn ideoloog Mandeville, terug kunnen voeren naar haar
geestelijke inspiratiebron: het kwaad. Dat is eigenlijk niets verwonderlijks,
omdat de belangrijkste drijfveer achter het kapitalisme en haar belangrijkste
argument ervoor, het materialistisch gewin is. En in ieder geval al sinds de
tijden van de bijbel kennen we de morele waarde van materialistisch gewin, via
het beeld van de Dans rond het Gouden Kalf
. Wat we op deze website op de
constructieve manier hebben gedaan, door te beginnen met basis van de economie,
en dat te volgen naar de moderne kapitalistische maatschappij, blijkt dus
precies hetzelfde manier te werken als we gewoon maar uitgaan van die
kapitalistische maatschappij, en terugwerken in haar principiële onderbouwing.
Overigens is Mandeville zelf natuurlijk makkelijker en directer aan te pakken,
door gewoon zijn ideeën wat verder door te trekken: als een scheepsramp en de
grote Londense brand zulke goede zaken zijn, is het beste idee natuurlijk om
door middel van revolutie de hele maatschappij maar af te breken, maar daar zou
Mandeville ongetwijfeld weer sterk tegen zijn - zijn idee is natuurlijk niets
meer dan een intellectuele vorm van een stok om de hond te slaan, zoals blijkt
uit zijn bezwaar tegen het doorleren van de wezen.
De belangrijkste praktische conclusies voor degenen die tot hier hebben
doorgelezen zijn in eerste instantie die met betrekking tot zienswijze. Tot een
aanzienlijk deel van de slimmere en capabelere mensen hebben besloten tot de
onhoudbaarheid van het kapitalistische model, valt er niets te bereiken, omdat
het verlies van het omverwerpen van het systeem groter is dan de winst: men moet
weten hoe men het wel moet doen, anders ontstaan bijna onvermijdelijk dezelfde
fouten. En om die slimmere en capabelere mensen, die tot hier gelezen, dat te
doen inzien, moeten ze als eerste leren om datgene dat ze nu als "informatie"
over de huidige maatschappij voorgeschoteld krijgen te doorzien. Wat betreft
politici is men al enigszins op zijn hoede, maar daar moet dus alles wat van
economen, filosofen, journalisten, en dergelijke aan toegevoegd worden. Bedenk
bij alles wat dit soort mensen schrijft, dat zij "hofschrijvers" zijn, dat wil
zeggen: ze leven van de producten door de kasteelheren afgenomen van de boeren
(herh.).
Journalisten zijn tegen stakingen en vakbonden - nogal wiedes dus (als de
"boeren" meer overhouden, heeft de "kasteelheer" minder, en krijgen ze zelf ook
minder van de "kasteelheer"). Economen zijn voor privatiseringen - ook nogal
wiedes: hoe meer steeleconomie (hoe groter het "kasteel" van de kasteelheer),
hoe meer er voor de "hofschrijvers" overblijft. Een saillant voorbeeld: het CPB,
het centraal Planbureau, schrijft in een rapport dat de economische
meeropbrengst van technologische instituten als het TNO moeilijk te meten is en
daarom twijfelachtig
.
Terwijl het CPB natuurlijk precies zo'n zelfde
instituut is als TNO, alleen dan op het terrein van de economische wetenschap,
terwijl het algemeen aanvaard wordt dat economie als wetenschap veel minder
voorstelt dan welke technologie dan ook, en dat de economische meerwaarde van
zo'n economisch instituut in ieder geval nog zeer veel minder is dan van een
technologisch. Maar het instituten als het TNO zitten in de buurt van de
productie, de rol van "boer", en instituten als het CPB hebben de rol van
"schrijvers".
Een ander voorbeeld van de campagne tegen samenwerking dat speciale aandacht
verdiend is die tegen de publieke sector. Economen, journalisten en politici
zijn al decennia bezig met de stelling dat de private sector beter werkt en
efficiënter is dan de publieke
.
Waarbij ze aanvoeren dat dit is vanwege het meer directe eigenbelang dat de
betrokkenen hebben bij het goed functioneren van de instelling: private
spoorwegen zijn beter dan publieke, want dan heeft men meer eigenbelang bij
tevreden klanten. Ook dit is een van die halve waarheden die tot hele leugens
leiden. Want dat grotere eigenbelang bij tevreden klanten geldt misschien een
beetje voor de conducteur en machinist, maar het geldt oneindig veel meer voor
manager en directeur. Het is zelfs zo dat conducteur en machinist erop achteruit
kunnen gaan, in het kader van efficiëntie,
terwijl managers en directeuren er alleen maar op vooruit gaan. En dat laatste
geldt zelfs als de instelling door de privatisering niet beter gaat
functioneren, zoals het voorbeeld van de spoorwegen uitvoerig aantoont. Maar
zelfs als de instelling wel beter gaat functioneren, komt dat dus niet door het
gevoel voor eigenbelang van de gewone medewerkers, maar dat van de top.
Het voorbeeld van de beter functionerende private instellingen laat dus niet
zien dat het nastreven van individueel belang beter is dan dat van samenwerking,
het laat alleen zien dat binnen de top van instellingen en maatschappij het
streven naar individueel belang veel sterker is dan bij de gemiddelde bevolking.
Maar als Mandeville gelijk zou hebben, en dat dit alleen maar het gevolg is van
het feit dat de top meer mogelijkheden heeft dan de rest om hun individueel
belang uit te leven, is dit in het licht van de evolutie naar de mens en zijn
huidige maatschappij slechts een illustratie van een ontnuchterend punt: dat de
huidige neiging tot samenwerking van de mens, net als die van de bijen, ook maar
een primitieve vorm is. Een vorm die waarschijnlijk best wel weer verbeterd kan
worden, maar dan weer kennelijk, leert de geschiedenis van de evolutie, door een
ander soort mens.
Ter afronding: zoals boven al vermeldt, is deze analyse geformuleerd in
categorieën als "boer" en "kasteelheer". Dat was deels noodzakelijk, vanwege de
aard van het verhaal van Mandeville. In werkelijkheid vinden we natuurlijk
nauwelijks pure "boeren" en "kasteelheren" - de categorieën
moet men dus zien als ijkpunten, of als krachten waaraan individuen onderhevig
zijn. Net als voor iedere menselijke trek zullen er heel weinig mensen zijn die
helemaal aan de ene kant staan, wat meer die het minder extreem hebben enzovoort
.
Maar het gemiddelde onder de top van het maatschappelijk economische gebeuren
zijn er veel die er in redelijk sterke mate aan lijden .
In dat laatste opzicht is de meest algemene vorm van beoordeling van die
krachten natuurlijk weer die in goed en kwaad. En wat dat betreft is het verhaal
van Mandeville, en haar relatie tot het huidige kapitalistische systeem en het
rechtse denken in het algemeen overduidelijk: de krachten achter dat systeem en
achter dat denken zijn de krachten van het kwaad - kapitalisme vertaalt waarde
in hoeveelheid geld, en tast daarmee automatisch de waardigheid van de mens aan
- het
reduceert de mens tot een homo economicus
.
Wat je ook kan uitdrukken in de term "cynisme", waarvan Doorman al in zijn
inleiding zegt dat Mandeville er een aanhanger van is - de relatie tussen
cynisme en het kwaad is behandeld hier
.
De theorie van Mandeville is door vele economen op allerlei manieren ingevuld,
waarvan de bekendste naam waarschijnlijk wel die van Milton Friedman is. De
bekendste vorm van de pure theorie is waarschijnlijk die van Ayn Rand, en
Amerika zeer invloedrijk
. Die
invloed kan men afmeten aan de positieve reputatie die ze heeft onder de naam
"vrije markt"
.
Een
grappig illustratie van het bestaan van een relatie tussen het kapitalisme en
het begrip "kwaad" is tijdens het schrijven van dit stuk gegeven door econome Deirdre McCloskey, die bezig is met een serie boeken over de relatie tussen
kapitalisme en liefde, het goede dus. Als McCloskey gelijk heeft, tonen
die directeuren uit de overeenkomstige portrettengalerij wel een heel eigenaardig gezicht
van liefde
,
zijnde een werkelijk bestaande versie van The Portrait of Dorian Gray
,
waarin het uiterlijk een weerspiegeling blijkt van de innerlijke psychologische
schade die het egoïsme veroorzaakt
. En
een nadere analyse van het werk van McCloskey bevestigd de juistheid van
de hierboven staande beschrijving van de kapitalistische ideologie
.
Andere bevestigingen zijn te vinden in de financiële wereld
. Er
zijn ook heldere parallellen te trekken met de toestand van de Romeinse wereld
in haar vervaltijd
.
De psychologische basis van de kwalen waaraan mensen als Mandeville, Smith,
en McCloskey en dergelijke lijden, is beschreven hier
.
In kunstzinnige vorm was dit al volstrekt afdoende gedaan in de iconische film over
het kapitalisme: Wall Street, die ook de moderne lijfspreuk van het
kapitalisme heeft geïntroduceerd: "Greed is good"
(45 sec.)
( 3 min.),
en literair in Nederland door Marten Toonder, al in 1970
.
Voor wie dat laatste bronnen te theoretisch is, zijn wat praktische aspecten van
het bovenstaande verzameld hier
.
Addendum mei 2008:
Sinds het schrijven van het voorgaande heeft de wereld een financiële crisis
gehad, veroorzaakt door het instorten in Amerika van de hypotheekmarkt, die op
zich weer veroorzaakt werd door het grootschalig verstrekken van hypotheken met
"hoge opbrengsten" maar met veel te grote financiële risico's. Dit leidde tot de
daadwerkelijke ondergang van enkele banken, en er dreigde de ondergang voor nog veel
meer. Tegen dat algehele instorten van de financiële markt was ingrijpen van de
overheid nodig
- het failliet van het idee van de volkomen vrije markt - het
failliet van het kapitalisme als ideologie. Ook anderen hebben dit opgemerkt,
zie hier
-
conclusies in meer algemene termen staan hier
.
Naar Termen, kapitalisme
, Economie lijst
,
Economie overzicht
, of site home
.
|