Bronnen bij Discriminatie, werk: tests
| 12 aug.2007 |
Onderstaand een discussie zoals gevoerd in de Volkskrant, na het naar
buiten komen van een onderzoek waaruit bleek dat allochtonen niet sterk
benadeeld worden door psychologische tests gedaan bij sollicitaties, en toch
aanzienlijke lager scoren. Het begint met een simpele melding van het bestaan
van dit onderzoeksresultaat:
Uit: De Volkskrant, 06-12-1997.
Psychologische test ook voor allochtoon
Psychologische tests blijken goed bruikbaar bij personeelsselectie van
allochtone sollicitanten. Ze voorspellen ook bij allochtonen hoe succesvol
iemand zal zijn in een opleiding of in een nieuwe functie. In opdracht van het
Scholings- en Wervingsfonds van de Nederlandse Spoorwegen vergeleek drs. J. te
Nijenhuis de scores van tests van dertienhonderd allochtone en achthonderd
autochtone sollicitanten. Maandag promoveert hij aan de Vrije Universiteit
Amsterdam op zijn onderzoek.
In de praktijk blijken de scores van allochtonen te worden
opgewaardeerd, omdat wordt gedacht dat psychologische tests allochtonen
benadelen. De tests zouden te westers zijn, of er zou een taalachterstand
bestaan, was het idee. Maar veel projecten waarbij allochtonen die met lage
testscores toch werden aangenomen, zijn inmiddels op een mislukking uitgelopen.
...
Red.: Kennelijk had dit een incubatietijd nodig, is de krant
later ingeseind, of waren er voorbereidingen nodig voor de aanval. Maar de
kritiek barst pas drie weken later los, met een dubbelartikel: één op de
voorpagina, en een bijbehorend achtergrondartikel verderop in de krant:
Uit: De Volkskrant, 31-12-1997, van verslaggever Jeroen Trommelen
Proefschrift toont volgens onderzoeker 'lager gemiddeld niveau' aan bij
buitenlanders
Psychologen twisten over intelligentie allochtonen
Zijn allochtonen gemiddeld dommer dan Nederlanders? Over die vraag - tot dusver
taboe bij Nederlandse wetenschappers - is een controverse ontstaan onder
testpsychologen. De aanleiding daarvoor is het proefschrift van de Amsterdamse
arbeids- en organisatiepsycholoog dr. J. te Nijenhuis, die op 8 december aan de
Vrije Universiteit promoveerde op de waarde van psychologische tests voor
allochtonen.
Volgens Te Nijenhuis pakken psychologische tests niet of nauwelijks nadelig uit
voor kandidaten die niet in Nederland zijn geboren, zoals bij eerder onderzoek
door het Nederlands Instituut voor Psychologen was gesuggereerd.
De Amsterdamse onderzoeker analyseerde hiervoor de
testresultaten van achthonderd autochtone en dertienhonderd allochtone
sollicitanten bij de Nederlandse Spoorwegen.
Hoewel de niet-Nederlandse sollicitanten daarbij gemiddeld
duidelijk als minder intelligent naar voren kwamen, kan dat volgens de
psycholoog niet aan de kwaliteit van de test worden toegeschreven. 'Het
gemiddeld niveau van cognitieve vermogens in de groep allochtonen is lager dan
het gemiddeld niveau in de groep autochtonen', concludeert hij.
De psycholoog sluit zich aan bij Amerikaans onderzoek dat zou
hebben aangetoond dat allochtonen gemiddeld minder intelligent zijn dan
autochtonen. In de Verenigde Staten onstond in 1994 grote commotie over het boek
The bell curve van de wetenschappers Murray en Herrnstein, vanwege hun
betoog dat blanke Amerikanen erfelijk over een grotere intelligentie zouden
beschikken dan zwarte Amerikanen.
De promotie van Te Nijenhuis heeft echter niet iedereen
overtuigd. Prof.dr. Y. Poortinga, hoogleraar cultuurvergelijkende psychologie in
Tilburg, autoriteit op het gebied van testmethoden voor allochtonen en lid van
de leescommissie van het Amsterdamse onderzoek, vindt dat Te Nijenhuis te
verregaande conclusies trekt: 'Hij gaat mee met de Amerikanen die vinden dat
minderheden voldoende gelegenheid hebben gehad zich aan te passen en dat hun
intelligentie nu wel vastligt. Voorlopig blijf ik echter van het tegendeel
overtuigd.'
Uitslagen van IQ-tests koppelen aan capaciteiten van
minderheidsgroepen gaat volgens Poortinga helemaal te ver. 'Intelligentie wordt
bepaald door de context. Dat betekent bijvoorbeeld dat je in een Turks bergdorp
andere capaciteiten nodig hebt dan in een baan bij de spoorwegen.'
Ook Te Nijenhuis' voormalig collega en kamergenoot op de
Vrije Universiteit, de arbeids- en organisatiepsycholoog drs. R. van den Berg,
tevens directeur van het Nederlands Onderzoekscentrum Arbeidsmarkt en
Allochtonen (NOA), bestrijdt de conclusies. De suggestie dat buitenlanders vaker
werkloos zijn vanwege hun gemiddeld lagere intelligentie, noemt hij 'zeer
dubieus'.
Lagere testscores van allochtonen van de eerste generatie
worden vooral veroorzaakt door hun mindere 'schoolse vaardigheden', zegt hij.
'De leeftijd waarop iemand naar Nederland komt, is erg belangrijk. Wanneer de
scholing vroeg op Nederlands niveau begint, heeft dat vrijwel zeker gevolgen
voor de uitslag van dit soort tests. Te Nijenhuis weet van zijn
onderzoekspersonen niet wanneer ze naar Nederland zijn gekomen.'
Het onderzoekscentrum NOA van Van den Berg ontwikkelde twee
jaar geleden de Multiculturele Capaciteiten Test, die wel rekening zou houden
met de obstakels die allochtonen bij psychologische testen ontmoeten. Kandidaten
krijgen bijvoorbeeld vooraf een instructie of voorbeeld toegestuurd, waardoor ze
zich beter kunnen voorbereiden. Ook is de test ontdaan van ingewikkelde
begrippen en loopt de moeilijkheidsgraad van afzonderlijke items voor
allochtonen en autochtonen gelijk op.
... Overigens scoren ook in deze
multiculturele test eerstegeneratie-allochtonen gemiddeld iets slechter dan
geboren Nederlanders.
Die verschillen verdwijnen wanneer dezelfde test wordt
afgelegd door tweedegeneratie-allochtonen. Zij, zegt Van den Berg, hebben vanaf
hun eerste kinderspeelgoed geleerd om test-achtige opdrachten uit te voeren.
Ook de vergelijking die te Nijenhuis maakt met Amerikaans
onderzoek, gaat mank, meent de collega-onderzoeker. Daar zijn immers de
resultaten gemeten van in Amerika geboren, Engels sprekende minderheidsgroepen.
'Terwijl voor eerstegeneratie-allochtonen in Nederland de cultuurverschillen
veel groter zijn en hun taalbeheersing een stuk slechter is.'
Uit: De Volkskrant, 31-12-1997, van
verslaggever Jeroen Trommelen
'Ik zei tegen het testbureau: zo dom kan ik toch niet zijn?'
'Alsjeblieft geen krantenkop die suggereert dat allochtonen dommer zijn', zegt
de psycholoog dr. J. te Nijenhuis. Maar hij houdt vast aan de omstreden
conclusies van zijn promotieonderzoek over de waarde van psychologische tests
voor allochtonen. Daarin staat in wetenschappelijke taal hetzelfde. De stichting
voor vluchtelingenstudenten UAF, onder meer, is het er niet mee eens: in deze
tests wordt nauwelijks rekening gehouden met de specifieke problemen van
allochtonen.
'Dat lijkt me wel wat', dacht Fahra toen het ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) drie maanden geleden een oproep deed
voor 35 'ambitieuze starters'. ...
Eronder de mededeling dat met name gehandicapten en allochtonen werden
uitgenodigd te solliciteren.
Fahra - niet gehandicapt, wel vluchtelinge uit Iran - had in
slechts drie jaar tijd haar economiestudie afgerond. Ze dacht wel een kansje te
maken. Maar al bij de psychologische test ging het grondig mis: veel
raadselachtige opdrachten in vaak ingewikkelde, Nederlandse taal, vond ze.
'Het was de eerste keer dat ik zoiets meemaakte. Honderden
mensen tegelijk; iedereen een computer voor zijn neus en hup, beginnen. Na
afloop geen gesprek.' Volgens de uitslag bleek Fahra ook veel minder snugger te
zijn dan haar snelle universitaire carrière en haar in één jaar behaalde diploma
'Nederlands als tweede taal' suggereren. Op het gebied van 'cognitieve' (kennis)
en 'verbale' (taal) capaciteiten scoorde ze zelfs beneden havo-niveau.
Dat kon ze nauwelijks geloven. 'Ik belde het testbureau en
zei: ''Zo dom kan ik toch niet zijn?'' Maar men hield vast aan de conclusie.
Taalvaardigheid speelt volgens hen geen rol in de test. Dat ik de universiteit
in drie jaar heb afgemaakt, zegt volgens hen ook niets.'
In die ervaring staat de jonge Iraanse niet alleen. Volgens
de stichting voor vluchtelingenstudenten UAF, die jaarlijks zo'n 150 academici
begeleidt naar een baan, wordt in psychologische tests nauwelijks rekening
gehouden met de specifieke problemen van allochtone kandidaten - in elk geval
niet met academische vluchtelingen die nog maar kort in Nederland zijn.
Steeds vaker maken dergelijke tests 'deel uit van de
selectieprocedure', zoals in veel advertenties staat. En hoewel
vluchtelingenacademici vrijwel allemaal na korte of lange tijd een baan vinden,
leiden de testmethoden volgens coédinator W. Kalsbeek van UAF tot veel onbegrip
en frustratie.
Vooral de ervaring met de overheid vindt ze teleurstellend.
'Wanneer allochtonen nadrukkelijk wordt gevraagd te solliciteren, verwacht je
dat daar ook rekening mee wordt gehouden. Bijvoorbeeld met hun gemiddeld
slechtere beheersing van de Nederlandse taal.' Intellectueel vindt ze haar
UAF-studenten niet slechter dan gemiddeld. Eerder het tegendeel: 'Ze slagen in
korte tijd in een vreemd land met een vreemde taal.'
Maar zelfs afgestudeerde informaticastudenten ziet Kalsbeek
tijdens psychologische onderzoeken sneuvelen op het onderdeel taal. 'Er zijn
testbureaus waar nog niet een van onze informatici geschikt is bevonden, terwijl
zij ondertussen toch allemaal goeie banen hebben.'
Bardia Emami-Fard, die onlangs zijn opleiding tot docent
informatica aan de Hogeschool van Amsterdam voltooide, kan dat onderschrijven.
'Taal is 90 procent van het probleem bij die tests. Ik begrijp bijna alles wat
er staat, en kan het ook opschrijven. Maar niet in de snelheid die wordt
verlangd.'
De vorm van de test vond hij ook vreemd. 'De eerste keer was
ik totaal verbaasd. Opdrachten met figuren die je moet draaien en dergelijke had
ik in Iran nog nooit gezien.' Hij heeft er een oplossing voor gevonden: veel
oefenen. 'Ik heb nu vijf keer zo'n test gedaan. De eerste keer scoorde ik een
4,5 en de laatste keer een 9,5.'
Op basis van dat laatste resultaat kreeg hij een baan
aangeboden bij een groot automatiseringsbesdrijf, maar die heeft hij niet
genomen. 'Ik kreeg tegelijk een kans bij een Amerikaans computerbedrijf. Dat
wilde me hebben na een gewoon, uitgebreid gesprek.'
De vraag of intelligentie- en geschiktheidstests nadelig zijn
voor allochtonen, is onder wetenschappers al jaren een fel omstreden kwestie.
...
De arbeids- en organisatiepsycholoog dr. J. te Nijenhuis, die
onlangs promoveerde aan de VU in Amsterdam, zoekt aansluiting bij die
conclusies. Want ook in Nederland zijn de gemiddelde scores van allochtonen bij
intelligentie- en geschiktheidstests slechter.
Hoewel collega-onderzoekers zijn conclusies bestrijden,
veroorzaakte het onderzoek van Te Nijenhuis nauwelijks maatschappelijk rumoer.
De Amsterdamse psycholoog is zich de gevoeligheden van zijn bevindingen scherp
bewust. 'Zet alsjeblieft het woord gemiddeld erbij. En alsjeblieft geen
krantenkop die suggereert dat allochtonen dommer zouden zijn.' Maar aan zijn
conclusies houdt hij vast, en daarin staat in wetenschappelijk taal hetzelfde.
Dat allochtonen door onbekendheid met intelligentietests en
door taalproblemen slechter zouden scoren, gelooft Te Nijenhuis niet. Alleen
testopdrachten met erg veel taal werken licht in hun nadeel, maar dat effect is
te klein om de einduitslag in doorslaggevende mate te beïnvloeden. Bovendien
bleken kandidaten die de test met een 'zesje' hadden afgesloten, later in hun
baan ook op 'zesjesniveau' te functioneren. 'Dat is eigenlijk mijn sterkste
bewijs.'
Amerikaans onderzoek liet al zien dat zwarte Amerikanen het
gemiddeld slechter doen op de arbeidsmarkt door groepsverschillen in algemene
intelligentie, stelt hij. 'Toch wordt dit in de Nederlandse literatuur vrijwel
nooit genoemd als een van de mogelijke oorzaken van de hoge werkloosheid onder
allochtonen.'
IRP: Hier worden weer vele van de bekende misverstanden
over dit soort discussies geventileerd. De eerste en misschien wel
belangrijkste: dat sommigen mensen het met de resultaten van een bepaald
onderzoek niet eens zijn, doet niet af aan de waarde van dat onderzoek - of ze
nu collega's zijn, of professoren, of veruit in der meerderheid. het enige dat
telt is de juistheid van de gebruikte methodiek - in het verkrijgen van de
gegevens en in het trekken van conclusies. Dit maakt vrijwel alle genoemde
bezwaren ongeldig. een enkele criticus spreekt zichzelf tegen: de opmerking
'Intelligentie wordt bepaald door de context. Dat betekent bijvoorbeeld dat
je in een Turks bergdorp andere capaciteiten nodig hebt dan in een baan bij de
spoorwegen.' bevestigt de conclusie van Te Nijenhuis dat de test geschikt
is, aangezien getest wordt voor een baan bij de Spoorwegen, en niet voor een
Turks bergdorp. De specifieke gevallen genoemd in het tweede artikel zijn net
relevant, aangezien dit een typisch voorbeeld is van een situatie waarin het
onder zoek categorische uitspraken doet - het gaat slechts over kansen (of :
deze specifieke gevallen zitten al verstopt in de statistiek)
.
Het geven van specifieke voorbeeld uit een groep waaraan
statistisch onderzoek is gedaan ten einde dat onderzoek in diskrediet te
brengen, is een vorm van falsificeren. Een verder voorbeeld van kwade
trouw van de kant van de journalist blijkt uit de volgende bijdrage, van zij
hand, een interview met een prominente hoogleraar, verschenen op 2 januari, dat
wil zeggen: de werkdag volgende op de eerste twee artikelen (1 januari is een
vrije dag). Dit wijst op een ruime voorbereidingstijd sinds de eerste zakelijke
melding over het artikel. Tezamen met de consequent negatieve houding tegenover
het onderzoek, en de onjuistheid van de argumenten tegen het onderzoek, is hier
dus sprake van anti-propaganda:
Uit: De Volkskrant, 02-01-1998, van verslaggever Jeroen
Trommelen
Hoogleraar Drenth heeft kritiek op conclusies collega-onderzoeker over
intelligentie allochtonen
'Geen enkele test is vrij van culturele invloeden'
De omstreden conclusies van de onderzoeker dr. J. te Nijenhuis over de
intelligentie van allochtonen roept veel kritiek op van collega's en vakgenoten.
Een van de critici is zijn naaste collega prof.dr. P. Drenth. Vooral de
suggestie dat de grote werkloosheid bij allochtonen te maken zou hebben met hun
gemiddelde intelligentie vindt hij een uitglijer. Bovendien: 'Tests meten lang
niet altijd hetzelfde, ook al heten ze intelligentietests.'
Prof.dr. P. Drenth, voorzitter van de vakgroep arbeids- en
organisatiepsychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, durft er zelf
geen stellige uitspraak over te doen: zijn allochtonen inderdaad gemiddeld
minder intelligent dan geboren Nederlanders, zoals promovendus J. te Nijenhuis
van zijn vakgroep zegt te hebben gemeten?
'Geen enkele test is vrij van culturele invloeden. Zelfs het
begrip intelligentie is dat niet', zegt Drenth behoedzaam. ...
...Ook in Nederland zou het kunnen zijn dat intelligentietests meten in
hoeverre allochtonen vertrouwd zijn met de Nederlandse taal en cultuur.' De
vraag of allochtonen gemiddeld 'dommer' zijn dan geboren Nederlanders, lijkt dan
weinig meer dan een academische kwestie.
Maar gezien de reacties op het onderzoek van Te Nijenhuis is
dat niet zo. Volgens de Amsterdamse onderzoeker, die uitslagen van IQ-tests
vergeleek van allochtonen en autochtonen bij de Nederlandse Spoorwegen, meten
die tests over het algemeen de objectieve waarheid. Dat allochtone kandidaten
(een doorsnee van eerste-generatie-Turken, -Marokkanen, -Surinamers en -Antillianen)
gemiddeld lager scoren, duidt volgens hem op een 'gemiddeld lager niveau van
cognitieve capaciteiten' in deze groep.
Verschillende collega's en vakgenoten van Te Nijenhuis hebben
zich van sommige van diens conclusies gedistantieerd. Ook Drenth heeft er
kritiek op. Vooral de suggestie dat het hoge niveau van werkloosheid bij
allochtonen iets met hun gemiddelde intelligentie te maken zou hebben, vindt hij
een uitglijer.
'Ik zou zeggen dat een verschil in wat hij intelligentie
noemt, eerder aanleiding is voor het aanstellen van kandidaten in lagere
functies. Het hoeft helemaal geen oorzaak te zijn van werkloosheid. Zelf zou ik
concluderen dat achter die relatief hoge werkloosheidscijfers een te sterk
discriminerend beleid schuilt van werkgevers en overheid.'
Zo zie je hoe gevaarlijk het is om resultaten van
wetenschappelijk onderzoek door te trekken naar de politieke of maatschappelijke
werkelijkheid, vindt Drenth, tevens oud-president van de Koninklijke Academemie
van Wetenschappen. In Amerika is die fout volgens hem wel gemaakt bij precies
hetzelfde onderzoek naar intelligentie van zwarte en blanke Amerikanen. De
vergelijking die de Nederlandse promovendus trekt met de resultaten van dat
Amerikaanse onderzoek, gaat volgens hem dan ook niet helemaal op.
Maar voor de rest is er weinig in te brengen tegen de
promotie van Te Nijenhuis, vindt hij. 'Het was een goed, zorgvuldig uitgevoerd
onderzoek. Hij heeft rekening gehouden met alle test-theoretische en
psychometrische overwegingen. En hij heeft geen verkeerde bewerkingen gemaakt of
verkeerde aannamen gebruikt.'
Dat uit het onderzoek blijkt dat de psychologische test bij
de spoorwegen geen of nauwelijks extra handicaps kent voor allochtone
kandidaten, betekent volgens Drenth echter niet dat alle psychologische tests
neutraal uitpakken voor mensen die buiten Nederland zijn geboren.
Eerder het tegendeel: 'Veel psychologische testbureaus en
psychologen die allochtonen onderzoeken, zijn zich juist onvoldoende bewust van
de culturele gevoeligheid van de tests die ze gebruiken. De kans dat de uitslag
verkeerd wordt geïnterpreteerd, is dan groot. Een Iraanse vrouw die in Nederland
in drie jaar de universiteit afmaakt en niettemin scoort op havo- of
mavo-niveau, heeft kennelijk een test gekregen die geen intelligentie meet. Dat
moet men leren erkennen.'
Het probleem met intelligentietests is dat psychologen het
onderling oneens zijn over wat ze precies meten. 'Wat is intelligentie? Met die
vraag begint het al. Ik ben zelf voorstander van de theorie: er zijn drie
verschillende soorten intelligentie. De eerste is het aangeboren potentieel, dat
je niet kunt meten. De tweede soort is wat volgt uit die genetische aanleg, plus
alle omgevingsfactoren zoals voeding, onderwijs, opvoeding en dergelijke. Dat is
het prestatieniveau dat we meten. De derde soort is datgene wat een bepaalde
intelligentietest meet.'
Om dat laatste kunnen we misschien lachen, maar het is de
waarheid, meent Drenth. 'Tests meten lang niet altijd hetzelfde, ook al heten ze
intelligentietests. Bovendien wordt intelligentie bepaald door de culturele
context. U en ik zouden waarschijnlijk geen drie dagen overleven in de
droogteperiode in de Kalahari-woestijn. Maar de bushmen daar houden het zonder
problemen drie maanden vol.'
Wat westerse intelligentietests meten, komt volgens Drenth
voornamelijk neer op de 'intellectuele en cognitieve vermogens waarmee je
succesvol bent in een samenleving als Nederland of Europa. Dat zijn
waarschijnlijk andere vermogens dan waarmee je overleeft in Rio de Janeiro, de
Filipijnen of op het platteland van China.'
Dat allochtonen in de tests gemiddeld lager scoren, zou
volgens Drenth geen reden moeten zijn voor bijvoorbeeld universiteiten om minder
allochtone studenten aan te nemen. 'De lat zou voor hen aan het begin wat lager
mogen liggen. Wat men echter niét moet doen, is het eindniveau voor allochtonen
verlagen. Door een extra traject met intensieve begeleiding en een wat langere
studieduur kunnen achterstanden worden weggewerkt.'
Red.: Dit artikel herhaalt grotendeels de eerder gemaakte
fouten. Er blijken geen echte bezwaren tegen het onderzoek en zijn resultaten
geformuleerd te kunnen worden, maar men Drenth en Trommelen proberen toch die
conclusies te ontkrachten door 'culturele context' er toch weer bij te slepen,
terwijl het onderzoek die invloed al erkend maar minimaal bevonden heeft. Dat de
resultaten ervan strikt beperkt zouden zijn tot de gebruikte tests en de
specifieke werkomgeving (de NS), zoals zij betogen, is uiterst onwaarschijnlijk.
Aan het slot van het laatste artikel wordt er nog een
dimensie aan de zaak toegevoegd: de mogelijkheid van training om het verschil
kleiner te maken of op te heffen. Ook het volgende artikel gaat hierover:
Uit: De Volkskrant, 05-01-1998, door Hans Wansink,
redacteur van de Volkskrant
Sociale ongelijkheid wordt in tweevoud overgedragen
Intelligentie is beïnvloedbaar door een stimulerende omgeving. Dit zet
allochtonen op achterstand, maar biedt tegelijkertijd hoop, meent Hans Wansink
De Amsterdamse psycholoog J. te Nijenhuis heeft onderzoek gedaan naar de
betrouwbaarheid van psychologische test die de Nederlandse Spoorwegen haar
sollicitanten voorlegt. Uit die test bleek namelijk dat allochtonen gemiddeld
een slechtere score behaalden dan sollicitanten die Nederlands als moedertaal
hebben.
De conclusie van Te Nijenhuis leek opmerkelijk: de tests van
NS benadelen allochtone werknemers niet (zie ook zijn artikel op deze pagina).
In het voorbijgaan meldt Te Nijenhuis dat de resultaten van
tweede-generatie allochtone sollicitanten beter zijn dan die van nieuwkomers die
niet in Nederland geboren zijn. Er is dus sprake van een leereffect. Cognitieve
vaardigheden die in 'primitieve' omstandigheden sluimeren, blijken zich te
kunnen ontwikkelen in een hoogontwikkelde, veeleisende (Westerse) context.
Dit bevestigt de theorie dat intelligentie, het vermogen om
problemen te doorgronden en op te lossen, een dynamisch fenomeen is. Het is
enerzijds een biologisch, anderzijds een psychologisch en cultureel
verschijnsel. ...
Om problemen te kunnen oplossen moeten mensen, naast kennis,
beschikken over cognitieve strategieën. Deze worden voor een zeer belangrijk
deel verworven in het samenspel tussen het jonge kind en zijn opvoeders.
Sommige problemen leert het kind oplossen door anderen te
imiteren of door het herhalen van een bepaalde handeling. De vraagstukken kunnen
ook abstract zijn, bijvoorbeeld het oplossen van een raadsel of een puzzel. Het
kind moet 'denkvaardigheden' ontwikkelen, leren door de franje aan de
oppervlakte heen te kijken om de interne logica van de puzzel te doorgronden.
Kinderen krijgen van huis uit niet dezelfde software mee en
daardoor hebben ze niet dezelfde intelligenties. De manier van opvoeden bepaalt
in hoeverre het kind strategieën en procedures om problemen op te lossen heeft
meegekregen. In geletterde milieus is de kans groter dat kinderen de juiste
denkvaardigheden voor schoolsucces verwerven dan in een milieu van ongeletterde
werklozen.
De uitgangspositie van kinderen wordt dus bepaald door een
combinatie van genetisch bepaalde hardware en software in de vorm van opvoeding.
Het is geen kwestie van nature versus nurture, maar een combinatie van die twee.
De sombere kant van de zaak is dat zowel de (erfelijk
bepaalde) hardware als de (cultureel bepaalde) software gebonden is aan het
sociale milieu. De sociale ongelijkheid wordt dus als het ware in tweevoud van
generatie op generatie overgedragen.
De hoopgevende kant van de zaak is dat de software
beïnvloedbaar is, zowel in de voorschoolse als in de schoolse fase van het kind.
Het oplossen van problemen kan je leren.
Daarom wekken de uitkomsten van het onderzoek van Te
Nijenhuis weinig verbazing. Omdat allochtonen (over het algemeen) afkomstig zijn
uit minder geletterde milieus, scoren zij gemiddeld lager. Tegelijkertijd kan
een stimulerende omgeving thuis en op school de cognitieve vaardigheden bij in
Nederland geboren generaties anderstaligen bevorderen. Te Nijenhuis maakt dan
ook terecht bezwaar tegen de kwalificatie 'allochtonen zijn dommer', die uit
zijn onderzoek te trekken zou zijn.
Red.: Zowel hoogleraar sociologie Drenth, als journalist
en socioloog Wansink trekken conlcusies zonder voldoende alle feiten te kennen:
er is
al uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om dit soort achterstanden
weg te werken, door de minstens zo prominente hoogleraar psychologie Dolph
Kohnstamm - de resultaten van de achterstandsprogramma's bleken zeer beperkt -
er blijken redelijk permanente, aanzienlijke, achterstanden te blijven bestaan
.
De valse voorstelling van zaken rond zijn onderzoek noopte Te
Nijenhuis tot een reactie:
Uit: De Volkskrant, 05-01-1998, door J. te
Nijenhuis, psycholoog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam
Psychologische tests liegen niet
Allochtone sollicitanten bij NS scoren - gemiddeld - op psychologische tests
minder dan autochtone sollicitanten. Volgens J. te Nijenhuis zijn die tests
betrouwbaar en niet nadelig jegens allochtonen. In plaats van de test de schuld
te geven, is het beter te investeren in extra scholing en begeleiding van
allochtonen
In mijn proefschrift Comparability of test scores for immigrants and majority
group members in the Netherlands ga ik in op de bruikbaarheid van
psychologische tests voor de selectie van uitvoerend personeel voor de
Nederlandse Spoorwegen.
De NS maakt gebruik van één van de meest professionele
selectieapparaten van Nederland. Bij de Nederlandse Spoorwegen worden jaarlijks
enige duizenden sollicitanten voor uitvoerende functies beoordeeld op hun
geschiktheid voor een baan met behulp van allerlei psychologische tests.
Sollicitanten die goed scoren op psychologische tests blijken
over het algemeen goede werknemers te worden, sollicitanten die minder goed
scoren blijken later meestal ook minder goede kwaliteit werk te leveren.
Het is al jarenlang een probleem voor selectiepsychologen dat
de meeste allochtone sollicitanten minder goed scoren op alle tests. Wat is er
aan de hand? Doen de tests goed hun werk en heb je hier inderdaad te maken met
een groep sollicitanten met een gemiddeld lager niveau van geschiktheid? Of
betekent het dat de 'Westerse' intelligentietests niet goed geschikt zijn voor
mensen uit niet-Westerse landen omdat ze een sterke onderschatting geven van hun
kwaliteiten?
Voor het onderzoek werden de testgegevens van alle
eerste-generatie allochtone sollicitanten uit de periode 1988-1992 verzameld en
vergeleken met de scores van een grote groep autochtone sollicitanten uit
dezelfde periode. De meting was echter niet perfect: woordjes met een hoog W.G.
van de Hulst-gehalte zoals 'karwei' en 'proper' bleken minder bekend te zijn bij
allochtonen en dus de allochtonen te benadelen.
Dit soort ongeschikte vragen kwam echter zo zelden voor dat
het de scores van allochtonen slechts in hele lichte mate negatief beïnvloedde.
Verreweg de meeste vragen waren geschikt.
Allochtone vrachtwagenchauffeurs met een minder goede
testscore behaalden gemiddeld dezelfde opleidingsresultaten als autochtonen met
dezelfde minder goede testscore, wat betekent dat tests allochtonen niet
benadelen.
Alhoewel er duidelijke verschillen in gemiddelde testscores
waren tussen allochtonen en autochtonen, betekent dit natuurlijk niet dat alle
allochtonen het minder goed deden. Sommige allochtonen hebben zowel een goede
testscore als een goede kwaliteit werk. Het onderzoek maakt dan ook duidelijk
dat een sollicitant niet als lid van de groep allochtonen of van de groep
autochtonen gezien moet worden, maar juist als een individu met zijn eigen
kwaliteiten.
De scores op traditionele tests kunnen niet genegeerd worden,
terwijl dat in de praktijk vaak gebeurt. Dit verklaart ook waarom veel projecten
waarbij allochtone sollicitanten met lage testscores toch zijn toegelaten, zijn
uitgelopen op een mislukking.
Goedkope oplossingen, zoals het aanpassen van de scores op
tests of het gebruiken van alternatieve tests, blijken niet te werken. Toename
van het aantal allochtonen dat slaagt in een baan, vereist van de kant van de
overheid en het bedrijfsleven een flinke investering in extra opleiding en extra
begeleiding op de werkvloer. Simpelweg psychologische tests de schuld geven is
mede op grond van dit onderzoek niet meer mogelijk.
Een conclusie uit mijn onderzoek is dat in mijn
onderzoeksgroep de allochtone sollicitanten een lager gemiddeld niveau van
cognitieve capaciteiten hebben dan de autochtone sollicitanten. In zijn twee
Volkskrant-artikelen van 31 december 1997 stelt Trommelen dat ik bovendien
geconcludeerd zou hebben dat er een 'gemiddeld lager niveau' bij 'buitenlanders'
zou zijn. Dit is echter een conclusie van Trommelen en niet van mij.
Op bladzijde 160 van mijn proefschrift schrijf ik juist: 'De
autochtonen uit de twee steekproeven in deze dissertatie zijn echter niet
representatief voor de Nederlandse bevolking; ook van de twee allochtone
steekproeven zijn nauwelijks achtergrondgegevens bekend, zodat er geen uitspraak
gedaan kan worden over representativiteit.'
De studie is bovendien uitgevoerd op eerste-generatie
allochtonen; tweede-generatie allochtonen blijken betere testscores te behalen.
De kleine groep derde-generatie Molukkers heeft ook een positie op de
arbeidsmarkt die beter is dan die van de tweede-generatie Molukkers. Mijn
zorgvuldige formuleringen en slagen om de arm worden echter niet door Trommelen
overgenomen.
Ondanks mijn verzoek aan Trommelen om in verband met de
gevoeligheid van het onderwerp zorgvuldig zijn woorden te kiezen, doorspekt hij
zijn twee artikelen met uitdrukkingen als 'allochtonen zijn dommer dan
Nederlanders'. ...
Professor Poortinga's (KUB) suggesties voor het gebruik van 'cross-culturele'
definities van intelligentie zijn weinig relevant voor de praktijk van het
functioneren van allochtonen in Westerse bedrijven waar juist 'Westerse
intelligentie' voor vereist is.
De speculaties van drs. Van den Berg (VU) zijn nog minder
overtuigend. De hypothesen over de invloed van de beschikbaarheid van speelgoed
op de intelligentie van volwassenen zijn 25 jaar geleden al in de Amerikaanse
vakbladen overtuigend onderuit gehaald.
Red.: Ook Te Nijenhuis herhaalt het misverstand dat scholing en
begeleiding het probleem zal oplossen. Verzachten is ongetwijfeld nog wel
mogelijk, maar zoals de onderzoeksresultaten nu staan, is oplossen niet reëel.
Dat is belangrijk, omdat dus beter meteen andere beleidsmaatregelen kunnen
worden genomen. Daarover aan het eind meer, nu eerst de reacties, die
voorspelbaar waren: een enkele nuchterling, en de rest politiek-correcte
verontwaardiging:
De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van
K. Poelstra (Buitenpost)
Onderzoek is in verdomhoekje gezet
Nadat ik het proefschrift van Te Nijenhuis over intelligentiescores van
allochtonen had gelezen, heeft mij de berichtgeving hierover verbaasd.
Natuurlijk waren de lage IQ-scores van allochtonen verrassend. Maar Trommelen
liet alleen tegenstanders aan het woord (de Volkskrant, 31 december), terwijl de
resultaten van de studies van Te Nijenhuis zijn verschenen in een vooraanstaand
internationaal tijdschrift en mondiaal zeer serieus worden genomen door
vakgenoten. Op zo'n manier komt dit onderzoek in Nederland meteen in een
verdomhoekje. Ik ben bang dat na een geslaagde aanval op gedegen
wetenschappelijk werk de actie 'verdoezelen' is geslaagd, maar dat het probleem
van de gezakte allochtoon is blijven bestaan. Een oplossing begint met
onderzoek. Te Nijenhuis publiceerde moedig z'n resultaten, hetgeen misschien tot
zinvolle hulp kan leiden.
De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van
Maartje Ubbels (Haarlem)
Niveau
'Proefschrift toont volgens onderzoeker ''lager gemiddeld niveau'' aan bij
buitenlanders - Psychologen twisten over intelligentie allochtonen' (de
Volkskrant, 31 december). Dit zegt meer over het intelligentieniveau van de
psycholoog die tot zo'n conclusie komt en over degenen die dat vervolgens als
kop op de voorpagina plaatsen, dan over het intelligentieniveau van de personen
die een omstreden intelligentietest ondergingen.
De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van Rob Kooijman
(Wageningen)
Voorspeld
Testpsychologen aan de ene en allochtonen en asielzoekers aan de andere kant
liggen hopeloos met elkaar overhoop blijkens de discussie in Forum. Dit was
reeds voorspeld tijdens het symposium 'Psychologische tests en allochtonen' in
1987. Toen besloten het Landelijk Bureau Racismebestrijding en testpsychologen
nog tot een wederzijdse schikking: de psychologische test op zich werd als
meetinstrument erkend door het LBR en de test zou allochtoonvriendelijk
gecorrigeerd worden. 'De psychologische test zal de allochtonen als een blok aan
het emancipatorische been blijven hangen', zei toen E. Vervaet, omdat nu eenmaal
een minderheid altijd nadeel heeft van een meetinstrument dat zich baseert op
gemiddelden. Laat het LBR op zijn schreden terugkeren en de wetenschappelijke en
daarmee de voorspellende waarde van een psychologische test alsnog ter discussie
stellen.
De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van M.T. Dwarkasing
(Amsterdam)
Naam
Namen roepen altijd iets bij ons op. Meestal doet het er niet toe wat een
(vreemde) naam teweegbrengt bij anderen. Maar als bijvoorbeeld een werkgever een
niet alledaagse naam op een sollicitatiebrief ziet, zou hij bij de beoordeling
in overweging kunnen nemen dat het wel vreemd in de mond ligt, dus wel
buitenlands zal zijn. Heeft hij ook niet iets gelezen over allochtonen die
dommer zijn?
Had de Volkskrant niet eerst een miniem stukje over de
doctor in spe, om enige weken later twee artikelen te publiceren en een heuse
professor aan het woord te laten? En was het niet afgelopen maandag dat de
inmiddels doctor geworden onderzoeker alle kritiek op zijn onderzoek wegwuifde,
en schreef niet een redacteur dat Trommelen het verkeerd had opgeschreven?
De werkgever kan ook nog in overweging nemen dat de
psychologen het niet met elkaar eens zijn en dat de doctor nog meer onderzoek
moet doen en dat hij de NS niet is. Zou hij het nog wel wagen om een meneer met
een buitenlandse naam aan te nemen? Wat kost zo'n psychologisch onderzoek wel
niet? Het is een gevoelig onderwerp waar anderen zich maar over moeten buigen.
Als ze weten hoe het zit met allochtonen en hun intelligentie, denkt hij er nog
eens over na. Of reageert hij nu te gevoelsmatig?
De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van
H.L. Henar (Woerden)
Twijfel
Op woensdag 31 december 1997 pakte ik de krant van de deurmat. Twijfel sloeg mij
om het hart bij het lezen van de kop 'Proefschrift toont volgens onderzoeker
''lager gemiddeld niveau'' aan bij buitenlanders - Psychologen twisten over
intelligentie allochtonen'. Had ik niet de verkeerde krant bezorgd gekregen?
De gedachtensprong welke de promovendus maakt door de
sollicitanten van buitenlandse afkomst bij de NS in verband te brengen met een
onderzoek over de intelligentie van zwarte Amerikanen, vind ik een heel
verwerpelijke. Hierdoor wordt gesuggereerd dat intelligentie samenhangt met
uiterlijke kenmerken. Op geen enkele manier wordt hiervoor in het artikel
verantwoording gegeven of gevraagd. Dit vind ik zeer kwalijk!
De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van H.F. Tjoe Nij
(Hoofddorp)
Allochtoon
Te Nijenhuis stelt de vraag: doen de tests goed hun werk en heb je hier te maken
met een groep sollicitanten met een gemiddeld lager niveau van geschiktheid
(Forum, 5 januari)? Of betekent het dat de 'westerse' intelligentietests niet
goed geschikt zijn voor mensen uit niet-westerse landen, omdat ze een sterke
onderschatting geven van hun kwaliteiten?
Hij vertelt dat zijn onderzoek gaat over alle
eerste-generatie-allochtone sollicitanten uit de periode 1988-1992. Zijn
onderzoek wijst uit dat de groep allochtone sollicitanten 'een lager gemiddeld
niveau van cognitieve capaciteiten hebben dan de autochtone sollicitanten'. Hij
haalt echter deze conclusie later onderuit door te stellen dat de tweede
generatie allochtonen betere testscores behalen en de derde generatie Molukkers
betere dan de tweede generatie. De meeste commentaren hebben ook al hierop
gewezen, namelijk dat de taal en de cultuur de grootste bottleneck zijn voor de
eerste generatie allochtonen en dat niet de cognitieve intelligentie wordt
gemeten.
Trouwens, welke groep allochtonen heeft hij gemeten? In
dezelfde krant waarin zijn artikel is verschenen, kunnen we lezen: 'Alleen al in
Amsterdam en Rotterdam wonen 260 duizend anderstaligen die uit Europa of Amerika
komen.' Heeft Te Nijenhuis het begrip allochtoon afgebakend? Of heeft hij zijn
dissertatie gestoeld op het huis-, tuin- en keukenbegrip dat Jan met de Pet
hanteert, namelijk Surinamers, Turken en Marokkanen?
Red.: De oproer was dusdanig dat Trommelen het noodzakelijk
achtte een soort verdediging te schrijven:
Uit: De Volkskrant, 12-01-1998, door Jeroen Trommelen,
redacteur van de Volkskrant.
Te Nijenhuis vlucht naar studeerkamer
De promovendus zwakt zijn eigen proefschrift af en zijn collega verwijt de
verslaggever politieke vooringenomenheid. Willen zij het debat met elkaar en met
'minder intelligente' allochtonen ontlopen? Jeroen Trommelen dient zijn kritici
van repliek.
Er zijn dus nog onderwerpen die gebukt gaan onder taboes, en wel zodanig dat er
nauwelijks normale discussie over mogelijk is. Intelligentie van allochtonen is
er zo een, kennelijk. De reacties op drie artikelen over psychologische tests
voor allochtonen en de dissertatie daarover van J. te Nijenhuis, eind december
en begin januari in deze krant, waren talrijk en vaak buiten proportie.
Naar aanleiding van de krantenkop 'Psychologen twisten over
intelligentie allochtonen', deed een federatie van Turkse organisaties aangifte
bij de politie in Zwolle. ...
Ook het Landelijk Bureau Racismebestrijding eiste excuses,
niet van de onderzoeker, maar van de Volkskrant. ... ook al ging het
artikel over het feit dat deze conclusie ook werd bestreden.
In HP/De Tijd reageert hoogleraar psychologie W.
Hofstee deze week niet minder bokkig, hoewel vanuit een geheel andere
invalshoek. Wie conclusies van het onderzoek bekritiseert, bezondigt zich
volgens hem aan wensdenken. 'Wetenschappelijk onderzoek en politieke programma's
moeten niet met elkaar verward worden', zegt hij. Het verwijt van politieke
correctheid sluimert op zijn lip. Een vorm van correctheid die bovendien in de
kaart zou spelen van Janmaat en zijn CD.
Tenslotte blijkt ook de inmiddels geschrokken promovendus
ongelukkig met de kale resultaten van zijn onderzoek. In zijn reactie (Forum, 5
januari) bestrijdt hij dat de door hem gevonden conclusies geldig zouden zijn
voor eerste-generatie allochtonen in het algemeen. Zo hoeft uiteindelijk niemand
zich tekort gedaan te voelen; een proefschrift van bijna tweehonderd pagina's
kent uiteraard talloze armslagen, voorbehouden en uitsluitingen, waarmee de
resultaten desgewenst tot op één vierkante centimeter kunnen worden
teruggebracht.
Waarom deze vlucht naar de studeerkamer? Om de discussie met
'gemiddeld minder' intelligente allochtonen te ontlopen? Of omdat psychologen
het onderling toch te sterk oneens zijn over wat onder intelligentie moet worden
verstaan? Ik vrees allebei, en dat is jammer. Juist die discussie zou
verhelderend zijn voor het antwoord op de tweede vraag. Het onderzoek biedt er -
nog steeds - alle aanleiding voor.
Allereerst vanwege de conclusies over de betrouwbaarheid van
psycholgische tests over de intelligentie ('cognitieve capaciteiten') van
allochtonen. Met name eerste-generatie allochtonen scoren stelselmatig lager in
die tests. En voor zover we dit zouden willen toeschrijven aan de
cultuurgebonden waarden die zij zouden meten, moet psycholoog Te Nijenhuis ons
teleurstellen. De meetlat is objectief, stelt hij vast. Ze meet wat ze behoort
te meten: namelijk intelligentie.
Het persbericht waarmee de Vrije Universiteit zijn
proefschrift begeleidde, noemt ook als belangrijkste conclusie dat traditionele
psychologische tests goed bruikbaar zijn voor de selectie van allochtone
sollicitanten. Hoewel het onderzoek zich formeel beperkte tot de testbatterij
van de Nederlandse Spoorwegen, was de promovendus het daarmee aanvankelijk ook
eens.
Veel van zijn collega's, onder wie zijn voormalig
vakgroepsvoorzitter P. Drenth, echter niet. Volgens hem wemelt het van
testpsychologen die zich onvoldoende bewust zijn van de culturele gevoeligheid
van de tests die ze gebruiken. Het onderzoek van Te Nijenhuis is in dat geval
juist géén vrijbrief voor het gebruik van 'traditionele' tests voor allochtonen;
in tegenstelling dus met wat de brede strekking leek te zijn.
Het is ook niet niks wat Te Nijenhuis op dit punt te
vertellen heeft. Wanneer eerste-generatie allochtonen inderdaad gemiddeld minder
intelligent zijn dan geboren Nederlanders, en daardoor minder geschikt voor de
banenmarkt, zouden calculerende werkgevers er goed aan doen niet teveel van deze
allochtonen in dienst te nemen.
Die gedachte wordt in het proefschrift bevestigd: 'een
toename van het aantal immmiganten in de abeidsorganisatie is alleen mogelijk
ten koste van een lager niveau van functioneren. Een sterke nadruk op gelijke
kansen heeft dus zijn prijskaartje', staat er. Alleen met (dure) trainingen zou
de gemiddelde allochtoon een déél van zijn achterstand kunnen inlopen. Niet op
het gebied van intelligentie (daarvoor is het te laat), maar op het gebied van
Nedelandse taal, specifieke vaardigheden en 'westerse manieren'.
Op dit punt aangekomen, zoekt de onderzoeker aansluiting bij
de bevindingen van Amerikaanse collega's, van wie sommigen zoals bekend de
stelling verdedigen dat zwarte Amerikanen hun maatschappelijke achterstand en
hogere werkloosheid te wijten hebben aan hun gemiddeld lagere intelligentie.
Hoewel veel minder vergaand, kan ook de bevinding van Te Nijenhuis - indien
onomstreden - verstrekkende gevolgen hebben voor de gewenste politieke en
maatschappelijke benadering van allochtonen.
Dat is reden voor discussie. En daarin mag ook die andere
belangrijke vraag worden meegenomen: waarom wordt bij
eerste-generatie-allochtonen stelselmatig een gemiddeld lagere intelligentie
gemeten? Te Nijenhuis doet daar geen uitspraken over. Hij wil nu zelfs, geheel
overbodig, een slag om de arm houden over de representativiteit van zijn
allochtone onderzoeksgroep.
Maar die bestond uit ruim dertienhonderd willekeurige
allochtone sollicitanten bij de Spoorwegen. Een mooie, gevariëerde, ruime groep
waarin behalve Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen zelfs een cohort
ex-Joegoslaven zat die in 1994 en 1995 solliciteerde bij de Spoorwegen. Niets
wijst er op dat de groep niet in hoge mate representatief zou zijn voor de
eerste-generatie allochtonen in Nederland.
Dat zij allen gemiddeld minder intelligent zouden zijn dan
geboren Nederlanders, kan niet gemakshalve worden toegeschreven aan hun afkomst
('van het platteland') of gebrek aan studie ('meestal ongeletterd'). Voor
sommige allochtone groepen gaan die argumenten simpelweg niet op. Daarnaast
roomt migratie soms zelfs het betere deel van een samenleving af, zoals wellicht
in Suriname is gebeurd. Dat zou juist een gemiddeld méér intelligente immigrant
moeten opleveren.
Alleen de verwijzing naar landen van herkomst of sociale
milieus is in elk geval geen afdoende verklaring voor de gemeten niveaus van
intelligentie. Sinds wanneer zijn traditionele bergvolken trouwens minder
intelligent dan stedelingen? In landen waar nog weinig interne migratie (van
knapste kinderen naar de universiteit in de stad) heeft plaatsgevonden, zoals
Marokko en Turkije, gaat die vlieger al helemaal niet op.
De andere verklaring die zich in het onderzoek aandient, gaat
volgens Te Nijenhuis zelf weer niet op. Dat Surinamers van de allochtonen het
beste scoorden, en daarna de Antillianen, mag volgens hem niet worden
toegeschreven aan hun betere bekendheid met de Nederlandse taal. Taal is slechts
een zwakke factor in de tests: wellicht nadelig voor de allochtoon, maar niet in
bepalende mate.
Maar daarmee arriveren we toch bij de laatste optie:
intelligentietests meten géén zuivere, universele intelligentie. Behalve dat,
meten ze kennelijk óók de bekendheid met westerse cultuur en de vaardigheid om
daarmee om te gaan. Cultuurvergelijkende psychologen vinden dat een open deur;
veel testpsychologen echter niet. Zij vinden het irrelevant.
Maar een samenleving die steeds multicultureler wordt, mag
onomstreden definities verlangen. Als die er niet zijn, is een beetje meer
bewustzijn van het cultuurgebonden karakter van dit soort tests op zijn plaats.
Zeker wanneer op grond van gemiddelde intelligentie-cijfers bij allochtonen
verstrekkende suggesties gedaan worden over werk en werkloosheid.
Red.: Die verstrekkende suggesties waar het hier om gaat zijn
natuurlijk die met betrekking tot werkloosheidscijfers, de bijbehorende
beleidsconclusies, zoals die over de wenselijkheid van allochtone evenredigheid.
Wijst allochtone oververtegenwoordiging in de werkloosheidscijfers op
discriminatie, of slechts op ongeschiktheid. Of beide - want het natuurlijk een
feit dat den allereerste gastarbeiders geselecteerd waren op hun lage scholing,
en dat de meeste werkloosheid tegenwoordig in de sector van de laaggeschoolde
arbeid zit.
Maar nog belangrijker is de beweging voor allochtone evenredigheid,
vooral in hogere functies. Als allochtonen inderdaad als groep een cognitieve
achterstand hebben, is het ronduit gevaarlijk om ze op evenredige wijze tot het
leidinggevende lagen te promoveren, aangezien dit de bestuurskracht van ons land
aantast. En dat gevaar is niet denkbeeldig, want die beweging voor allochtonen
evenredigheid is op het moment van schrijven 2007, dus bijna 7 jaar na het
voorgaande, zeer actief
. En
het onderzoek van Te Nijenhuis is, voor zover de redactie bekend, nooit weerlegd.
Naar Discriminatie, werk
, Allochtonen lijst
,
Allochtonen overzicht
, of site home
.
|