Onderwijs

(vervangen door Rijnlandse onderwijsbeleid)

Op het terrein van onderwijs is gedurende de laatste decennia (dit artikel dateert) van aug. 2003) de nadruk verschoven van het onderwijzen van kennis naar het onderwijzen van vaardigheden. Een andere verandering is die van praktische naar theoretische vaardigheden. En een derde verandering is die van de kleine school naar de grote scholengemeenschap.

Het resultaat van deze gezamenlijke ontwikkelingen is dat het overgrote deel van de uit het onderwijs stromende jong volwassenen geschikt zijn voor beroepen in de diensten- en servicesector, en een klein deel geschikt is voor de producerende sector. Met dat laatste wordt niet alleen degenen bedoeld die de daadwerkelijke productie uitvoeren, maar ook degenen die die productie mogelijk maken en ondersteunen, zoals reparateurs, technici, wetenschappers, enzovoort.

Deze trend heeft twee gevolgen: de algehele economie verschuift van productie naar dienstensector, en een toenemend aantal jongeren komt niet meer tot zijn recht in te onderwijs, en de maatschappij waar ze in terecht komen.

Wat betreft de algehele economie: Er wordt altijd vanuit gegaan dat de verschuiving naar de dienstensector een wenselijke is. Het bezwaar van deze ontwikkeling is dat hoe men het ook wendt of keert, dat datgene waar de mensen van leven voedsel is, en datgene waarmee ze leven, huis, auto enzovoort, materiële zaken zijn, en dus allemaal zaken die geproduceerd moeten worden. Door deze producten niet of veel minder zelf te maken, maakt de Nederlandse maatschappij zich afhankelijk van het buitenland. En voor een ieder land geldt dat het veel makkelijker zonder diensten kan dan zonder producten. Of in termen van zeer historische beroepen: uiteindelijk is de boer een stuk onmisbaarder dan de prostituee. Door deze trend maakt de Nederlandse economie en de Nederlandse maatschappij zich afhankelijk van buitenland, en komt daarmee in een kwetsbare positie.

Het andere aspect van de verschuiving in het onderwijs is het gevolg voor de kwaliteit van de samenleving. Binnen de bevolking als geheel bestaat er een natuurlijke verdeling in capaciteiten, en binnen die capaciteiten komen alle gradaties voor. De een is meer geschikt voor de handvaardige beroepen, de ander voor de hoofdvaardige beroepen. Er is geen reden om aan te nemen dat er in zo'n korte tijd als drie decennia erg fundamentele verschuivingen in die verdelingen hebben voorgedaan.

Binnen het onderwijs heeft wel een sterke verschuiving plaats gevonden, van de handvaardige naar de hoofdvaardige beroepen. Voor een deel is dit veroorzaakt door de bestaande maatschappelijke waardering voor die beroepsgroepen. Echter, voor een belangrijk deel is die verschuiving veroorzaakt door financiële overwegingen. Handvaardig onderwijs vereist machines, en er is individuele begeleiding bij nodig van een instructeur die laat zien wat er goed en fout gaat. Vergelijkenderwijs bestaat hoofdvaardig onderwijs uit het stoppen van een groep van dertig jongeren in een zaaltje, met slechts een enkel.persoon als begeleider. Dit maakt handvaardig onderwijs veel duurder dan hoofdvaardig onderwijs.

Zoals al gezegd, is het onwaarschijnlijk dat er binnen de bevolking een dramatische verdeling heeft plaatsgevonden. Daar waar er vroeger een bepaald aantal jongeren behoefte hadden aan handvaardig onderwijs, is waar het aanbod is afgenomen zo dat deze jongeren nu niet het onderwijs krijgen waar ze het meest geschikt voor zijn. In plaats daarvan zitten ze in de schoolbankjes en worstelen met vreemde talen en wiskunde. Er is dan ook een groot aantal afvallers in dit deel van het onderwijs.

Dit proces wordt nog in belangrijke mate versterkt door een aan deze maatschappij wezensvreemd element, namelijk de instroom van een grote hoeveelheid buitenlanders bij wie de maatschappelijke en onderwijsontwikkeling een stuk achter is gebleven dan de autochtone bevolking. Voor die groep buitenlanders geldt in veel sterkere mate dat er behoefte bestaat aan handvaardig onderwijs, omdat deze vorm van onderwijs minder op algeheel culturele stand als taalkennis is gebaseerd.

De gevolgen van een grote uitstroom van in het onderwijs mislukten laat zich raden. Als jongeren zich niet een positie op de normale manier kunnen verwerven, is het voor degenen die graag een positie van een of ander binnen welke groep dan ook wensen niet veel keus over. Hoewel geconcentreerd op Marokkanen, is er een algehele toename van jeugdcriminaliteit. En jeugdcriminaliteit leidt na enkele jaren automatisch tot volwassen criminaliteit.

In een fatsoenlijk ingerichte maatschappij wordt het onderwijs niet aangepast aan de behoefte van de financiën, maar worden de behoeften van financiën aangepast aan de behoeftes van het onderwijs. Om die behoeftes te bepalen moet eerst onderzoek gedaan worden onder de samenstelling van de jeugd en hun capaciteiten, en als tweede. Het tweede dat bepaald moet worden is de toekomstige behoeftes van de maatschappij. Gelukkig is dat laatste zo moeilijk (voorspellen altijd moeilijk, vooral van de toekomst), dat het eerste onderzoek waarschijnlijk de doorslag moet geven.

De derde genoemde verandering van de laatste decennia was die naar de grote scholengemeenschap. Het wordt nu algemeen ingezien dat deze verandering een aantal negatieve effecten heeft. In de grote scholengemeenschap zijn de leerlingen anoniemer dan op de kleine school. Bijgevolg is de sociale controle en de correctie van ongewenst gedrag beter op kleinere dan op grotere scholen. Een ander nadeel van de grotere scholengemeenschap is dat de lagere stroming in doe gemeenschap, bijvoorbeeld de MAVO in een MAVO-HAVO-VWO school zich mislukt voelt. Deze nadelen leiden tot de bekend ervaringen dat losse MAVO scholen vrijwel altijd beter scoren dan de MAVO scholen binnen en scholengemeenschap, als deze scholengemeenschap in één gebouw zit.

Deze constateringen leiden voor een rationele politiek tot een beleid van geleidelijk heerstel van de kleinere scholen geleidelijk. Daarbij dienen de organisatorische voordelen van samenwerking tussen de verschillende schoollagen gehandhaafd blijven.

Een belangrijke afgeleide verandering gedurende de laatste drie decennia is die in de algemeen en culturele maatschappelijke opvoeding die de die jongere op school krijgt. De bron van die verandering is de laatste drie decennia ontstane opvatting over de relativiteit van onze bestaande maatschappelijke cultuur ten opzichte van andere culturen. Die sfeer van relativering stamt uit links intellectuele kringen, en hun invloed op en vertegenwoordiging in de onderwijssector is altijd groot geweest.

Ter verbetering van deze situatie dient er een onderzoek te komen naar de basisbegrippen die onze maatschappij draaiende houden, te houden door iedere discipline apart. Dit onderzoek moet komen tot een aanbeveling van te behandelen onderwerpen, te rangschikken naar prioriteit, waarbij rangorde en prioriteit op duidelijke wijze verantwoord worden. Aan de nu onderwezen disciplines dient die van het Menselijke Denken, de Individuele Interactie, en de Sociale Interactie toegevoegd te worden. In het Menselijke Denken moet onderwezen worden hoe redenaties in elkaar steken, de vele vormen van drogredenatie, de rol van taal in de informatie en emotie-uitwisseling en dergelijke. In Individuele Interactie gaat het over praktische toepassing van het geleerde in Menselijke Denken op hoe individuen met elkaar omgaan, hoe men met elkaar discussieert, hoe men ruzie maakt enzovoort. In de Sociale Interactie moet het gaan over de gedragingen van groepen mensen ten opzichte van elkaar. Op al deze drie terreinen zijn voldoende praktische onderzoeksresultaten voorhanden om een volledig curriculum te ontwerpen, dat de zich naar volwassenheid ontwikkelende jongere veel meer gereedschap in handen moet geven dan er nu aan de geestelijke ontwikkeling gedaan wordt.

Nadat de vanuit wetenschappelijke hoek de basis voor de verschillende disciplines is aangedragen, dienen deze voorstellen besproken te worden door een vertegenwoordiging van leraren die de betreffende vakken onderwijzen. Deze dienen verbeteringen aan te dragen en aanbeveling tot aanvulling te doen, waaruit dan een gezamenlijk overleg van wetenschappers en onderwijzenden tot een definitief voostel komt. Deze voostellen dienen weer te bestaan uit een reeks te behandelen onderwerpen en een bijbehorende prioriteit, tezamen met onderbouwingen.

Om tot een geheel curriculum voor de verschillende schooltypes te komen met er een interdisciplinair overleg komen, dat uit de lijsten van de verschillende disciplines een praktisch onderwijsbaar geheel samenstelt, rekening houdende met het niveau binnen de verschillende schooltypes en de beschikbare hoeveelheid tijd.

Bij de inrichting van de verschillende schooltypes dient eerst een onderzoek gedaan te worden naar de verschillende schooltypes die Nederland sinds de oorlog gehad heeft. De beste aspecten van de ervaringen dienen gecombineerd te worden in een nieuwe schoolinrichting, waarbij het feit dat sommige van die structuren uit het verleden stammen niet, zo als zo vaak gebeurt, als een negatief aspect ervan gezien mag worden. Het eten is niet afgeschaft ondanks het feit dat al eonen lang gegeten wordt, kortom: het begrip vernieuwing als leidraad dient afgeschaft te worden. Deze leidraad dient vervangen te worden door effectiviteit, met de theoretische onderbouwing gegeven door de betrokken wetenschappers, en de praktische uitwerking door de betrokken onderwijsgevenden.

Tot slot: Een van de eerste doelstellingen van een fatsoenlijke maatschappij is het geven van een zo goed mogelijk opvoeding van haar kinderen Als uit bovenstaande onderzoeken de behoeftes bepaald zijn, moet aan die behoeftes voldaan worden. Indien dit nodig is, moet de belastingheffing aangepast worden aan deze behoeftes. Zolang er tientallen miljarden euro door particulieren ontvangen worden terwijl deze particulieren daarbij al een inkomen van boven de honderdduizend euro per jaar hebben, is er genoeg ruimte om via belastingheffing aan de behoeftes van het onderwijs te kunnen voldoen, zonder dat iemand daar enigerlei materiële schade van ondervindt.