Democratie
Democratie wordt gezien als een van de grote waarden van onze westerse
maatschappij. Vaak wordt dit doorgetrokken naar de stelling dat zonder
democratie geen fatsoenlijke maatschappij kan bestaan. En ook de omgekeerde
bewering komt voor: als er eenmaal democratie is, komt al het andere ook goed.
Natuurlijk zijn beide uitspraken onjuist, zodra men ze als waarheden-voor-altijd
beschouwt. Toch zit er wel veel van waarheid in. De vraag is dus waar de
waarheid zit, en waar de misleiding.
Het eerste grote misverstand is de verwarring tussen democratie en stemming.
Meestal gaat democratie gepaard met de mogelijkheid tot stemmen, maar vaak ook
niet. In kleine gemeenschappen kan de groep bij elkaar komen, en in onderling
overleg tot besluiten komen, zonder dat er sprake is van de facto stemming. En
in zeer veel gevallen betekent dat niet dat er sprake is van eenstemmigheid. Ook
in de huidige grootschalige en ingewikkelde maatschappij komt dit zeer veel
voor, namelijk in vele kleinere organisatievormen als verenigingen en comités
binnen grotere organisaties. Deze kleinschalige vorm van
democratie-zonder-stemming is een volkomen geldige vorm van democratie.
Naast deze democratie-zonder-stemming komt ook het andere geval voor: met
stemming kan men ook geen democratie hebben. Hiervoor kan men bijvoorbeeld terug
naar het oude Griekenland, met name de stadstaat Athene. In Athene mochten de
burgers stemmen, en Athene wordt daarom wel gezien als de geboorteplaats van de
democratie. Maar toch zit er een belangrijke adder onder het gras. Athene was
een welvarende gemeenschap, die vele culturele hoogtepunten heeft nagelaten.
Maar die welvaart werd niet uitsluitend door de Atheense burgers opgebracht.
Athene telde binnen zijn grenzen een groot aantal slaven, buitgemaakt tijdens de
vele Atheense oorlogen, die veel van het handwerk deden. Die slaven mochten niet
stemmen, en de stelling dat Athene een democratie was omdat de burgers mochten
stemmen is dus maar deels juist, want niet alle deelnemers aan de Atheense
maatschappij mochten stemmen. Om precies te zijn, het aantal slaven was ongeveer
drie keer zo groot als het aantal burgers, dus het grootste deel der
maatschappelijke deelnemers mocht niet stemmen.
Uit het Atheense voorbeeld blijkt dat hoe belangrijk democratie ook is, het niet
kan zonder gelijkheid; men kan wel stellen dat gelijkheid nog belangrijker is
dan democratie. Op zijn minst moet in een volledige democratie iedereen kunnen
stemmen over ieder besluit dat voor hem van belang is.
Maar ook het stemmen over een concreet besluit kent nog een probleem: de
voorwaarde van de noodzakelijke informatie en inzicht. Als iemand mag stemmen
over een onderwerp, maar hij heeft doelbewust verkeerde informatie over de
kwestie gekregen, dan mag de persoon wel stemmen, maar toch kan men niet spreken
over democratie zoals men het woord normaliter bedoeld: de gelegenheid om te
zelfstandig en onbeïnvloed te stemmen over iets dat voor de betrokkene van
belang is.
Volledige democratie is mogelijk in een kleine gemeenschap, als boven
beschreven, maar niet voor een grote als de onze: iedereen zou de hele dag bezig
zijn met stemmen. Een oplossing is alleen over belangrijke zaken die iedereen
aangaan te stemmen, wat we kennen als het referendum. Een landelijk referendum
is in de meeste landen echter zeer zeldzaam, met als uitzondering Zwitserland,
waar het enkele keren per jaar het maximum is. Maar zelfs daar blijft het
overgrote deel van de te nemen besluiten buiten dit directe democratische
proces.
De oplossing die als standaard geldt, is de representatieve democratie: men
stemt niet over besluiten, maar over mensen die voorstander zeggen te zijn van
bepaalde besluiten, en die mensen nemen vervolgens de besluiten. Het hoeft
weinig betoog dat deze oplossing van één probleem een aantal nieuwe problemen
oproept, samen te vatten onder de grote vraag: hoe kan men er zeker van zijn dat
degene voor wie men stemt ook de besluiten neemt die men wilt? De voorgaande en
bestaande praktijk laat zien dat deze zekerheid er niet alleen niet is, maar dat
heel vaak het gevreesde gebeurd, namelijk dat de gevolmachtigde op wie men
gestemd heeft niet de besluiten neemt die de stemmer van hem verlangt en de
gevolmachtigde heeft beloofd.
Er zijn twee voor de hand liggende redenen dat de gevolmachtigde anders doet dan
de stemmer wil: ten eerste zijn er veel stemmers en weinig gevolmachtigden,
zodat er een grote kans is dat de stemmers op één gevolmachtigde niet dezelfde
besluiten willen, en soms zijn die besluiten zelfs tegenstrijdig. En ten tweede
is daar het primitieve proces van eigenbelang: wat weerhoudt de gevolmachtigde
om bij min of meer tegenstrijdige meningen van zijn stemmers gewoon zijn eigen
belang voorrang te geven.
De meest extreme vorm van het laatste geval is te vinden in veel landen op het
Afrikaanse continent. De verkiezing is er niet om te beslissen over de belangen
van de burgers, maar een loterij met als beloning een positie als alleenheerser,
en vrije toegang tot de staatskas
. In dit geval is er dus wel sprake van
stemming, maar niet van democratie.
Minder extreem zijn de vormen van vervalsing die in onze Westerse maatschappij
voorkomen. Al eerder is gewezen op het feit dat de stemmer zijn democratische
rechten alleen goed kan uitoefenen als hij over de juiste informatie aangaande
de besluiten, of in het geval van de representatieve democratie: de juiste
meningen en achtergronden van de potentiële gevolmachtigden beschikt. En ten
tweede dus de vervalsing door het niet uitvoeren van de door de stemmers
verwachtte besluiten. Maar het is duidelijk dat hier in feite sprake is van een
en hetzelfde begrip: eerlijkheid. In feite is de Afrikaanse variant een extreme
vorm van hetzelfde proces als de Westerse: oneerlijkheid. In zijn aard is het
dus even erg, alleen de intensiteit verschilt. De vraag is hoeveel.
De vraag is op het moment van schrijven, januari 2003, uiterst actueel naar
aanleiding van de oorlog in Irak. Degenen die de oorlog gestart zijn, de
Amerikaanse president Bush en de Britse premier Blair (en daarachter vele hun
ministers en andere politieke steunpilaren) hebben zich in het openbaar beroepen
op dreigingen en gevaren die achteraf onjuist zijn gebleken: Irak heeft
massavernietigingswapens, Irak was in staat binnen drie kwartier een
massavernietigingswapen tegen Engeland in te zetten, Irak steunt de
terreurorganisatie Al Q'aida, Irak heeft verrijkt uranium gekocht in Afrika, en
meer van dit soort uitspraken zijn allemaal onwaar gebleken. Deze onwaarheden
zijn dusdanig duidelijk geworden, dat er, in tegenstelling tot de meeste
(eigenlijk vrijwel alle) van dit soort gevallen er nu wel publieke ruchtbaarheid
over is. De tegenstelling tussen inlichtingen, uitspraken, en werkelijkheid was
dusdanig groot, dat er niet over spreken in feite onmogelijk was. En ook wordt
hier en daar gewezen op de gevaren van dit soort onwaarheden: wie gelooft nog de
volgende claims van staatshoofden?
Maar het Irak voorbeeld is alleen een duidelijk en recent geval van een proces
dat zo veel voorkomt dat het in de Westerse buitenlandse politiek bijna
endemisch lijkt, zie Infamous Lies (Eng.)
. En ten tweede zijn de
voorbeelden van buitenlandse politiek alleen extra interessant omdat ze over de
hele wereld begrepen kunnen worden. In de binnenlandse politiek van vrijwel alle
Westerse landen is evenveel oneerlijkheid als in de buitenlandse. De stemmende
burger is dit in de loop van de jaren ook steeds meer gaan opvallen. Het
voorspelbare resultaat is dat er steeds minder mensen gaan stemmen in vrijwel
alle Westerse landen. En in het land waar de meeste oneerlijkheid is, de
Verenigde Staten, wordt ook het minst gestemd, globaal komt slechts de helft van
de stemgerechtigden naar de stembus. In West-Europese landen ziet men een
toenemende neiging te stemmen op mensen die recht-voor-zijn-raap meningen
verkondigen, zogenaamde populisten, en degenen die op hen stemmen geven meestal
als reden als “dat ze het gedraai van de gewone politici zat zijn”. Het gebrek
aan bestuurskracht dat deze populisten vaak hebben, is op zich een gevaar voor
de democratie
Concluderend kan men simpelweg stellen dat der verkondigers van politieke
onwaarheden, politieke leugenaars, geen democraten zijn, en uit de voorbeelden
is duidelijk dat Amerikanen op het terrein van de politiek tot de beste
leugenaars behoren. De betreffende politici, met name degenen die op dit moment
aan de macht zijn, zijn dus antidemocraten, en een gevaar voor de democratie.
Hetzelfde geldt voor alle Westerse politici die Amerika als hun voorbeeld zien.
Maar het geldt in feite voor iedere politicus die ter bevordering van zijn
carrière, of voor wat dan ook, uitspraken doet die minder zijn dan de volle
waarheid. In deze moderne tijd, met zijn public relations campagnes,
persvoorlichters, spindoctors, en andere beroepsdesinformanten, betekent het dat
er nog maar weinig democratie is in Nederland, en nog veel minder in de rest van
de Westerse wereld
. Van de democratie lijkt nog maar één grote
waarde echt te werken: de mogelijkheid om politieke leiders weg te sturen. Maar
in vele landen, vooral de Verenigde Staten, lijken de alternatieven zo sterk op
elkaar, dat ook hier nog weinig echte democratische waarde is terug te vinden.
|