Bronnen bij Cognitieve therapie: gebruik

Wat voorbeelden van het gebruik van cognitieve therapie (de Volkskrant, 10-06-2006, column door Marcel Hulspas):
  Ik ben ook moe, maar ik moet gewoon niet zeiken

Bent u ook wel eens moe? Ik wel. Maar mij wordt niks gevraagd. Studenten wel. Vorige maand vroegen de Amsterdamse studentenartsen of ze moe waren. Wat bleek? De helft is moe en tien procent is erg moe. Deze week waren de scholieren aan de beurt. Het Utrechts Medisch Centrum vroeg 3500 scholieren of ze moe waren. Twintig procent van de meisjes en zes procent van de jongens is erg moe.
    De kranten schreven erover alsof er een nieuwe vreselijke ziekte was ontdekt. Maar de Utrechtse onderzoekster Maaike ter Wolbeek constateerde dat zwaar vermoeide scholieren net zo vaak gingen stappen als andere scholieren. ‘Er valt blijkbaar goed mee te leven’, luidde haar opgeruimde conclusie. Toch moeten ze uitkijken. De onderzoekers vermoeden dat die puberale vermoeidheid later wel eens chronische vermoeidheid kan worden. .... Mede-onderzoekster Elise van de Putte onthulde in NRC Handelsblad dat chronisch vermoeide scholieren die bij haar aankloppen hun moeder moeten meenemen. Ze heeft namelijk ontdekt dat vrijwel alle moeders van vermoeide scholieren zelf chronisch vermoeid en angstig, depressief of chronisch vermoeid zijn, en dat ze het vermoeide gedrag van hun dochters alleen maar stimuleren. Moeder en dochter hoeven dus niet te vragen om een pil of gezwam over mysterieuze oorzaken. Ze krijgen gewoon gedragstherapie. Van de Putte praat net zo lang op ze in tot ze allebei niet meer denken dat ze moe zijn. En klaar is kees.
    Cognitieve gedragstherapie, het is net Haarlemmer Olie. De Maastrichtse revalidatiearts Rob Smeets gebruikt het zelfs tegen lage rugpijn. Mensen met lage rugpijn hebben vooral last van angst, constateerde hij. Bij iedere pijnscheut zijn ze bang permanent verlamd te raken en dus doen ze steeds minder.   ...

En (de Volkskrant, 22-11-2006, van een verslaggeefster):
  Gedragstherapie tegen vermoeidheid na kanker

Extreme vermoeidheid bij ex-kankerpatiënten is goed te bestrijden met een speciale gedragstherapie. Dat blijkt uit onderzoek van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud.
    Steeds meer mensen overleven kanker. 30 tot 40 procent van de oud-patiënten is na afloop echter sterk vermoeid. Hun behandelend arts kan daar weinig tegen doen, omdat er voor de vermoeidheidsklachten meestal geen medische verklaring is.
    Het kenniscentrum onderzocht 112 voormalige kankerpatiënten die zich voortdurend uitgeput voelden. De ene helft kreeg gedragstherapie, de andere helft niet. Na een halfjaar bleek dat van de niet-behandelde groep 4 procent de extreme vermoeidheid was kwijtgeraakt. In de behandelde groep was dat 50 tot 70 procent.
    De therapie, gemiddeld dertien gesprekken, richt zich op gedragsaanpassingen zoals: het verminderen van de angst voor terugkeer van de ziekte, meer regelmaat in slaap- en waakritme, het opbouwen van lichamelijke inspanning en de verwerking van de ziekte.
    Volgens onderzoekster Marieke Gielissen betekent de uitkomst niet dat de vermoeidheid bij ex-kankerpatiënten louter tussen de oren zit. ‘De kanker en de behandeling ervan hebben de vermoeidheid uitgelokt, dat staat wel vast. Maar de therapie richt zich op factoren die de vermoeidheid in stand houden, zoals de angst dat de ziekte terugkomt en de neiging om opeens te veel te willen doen als je je eventjes wat beter voelt.’   ...
    Officieel werkte de gedragstherapie bij ruim de helft van de patiënten. ‘Maar dan hebben we ook de mensen meegerekend die niet kwamen opdagen of die tussentijds afhaakten. Van degenen die de therapie afmaakten, genas 70 procent.’

Dit alles volgens één van Dr. Phil's  sterke observaties: Mensen continueren gedrag vaak om heel andere redenen dan waarom ze ermee begonnen.

Nog een casus die een bepaald aspect belicht (Volkskrant.nl, hartenziel.nl, 06-01-2010, door Jean-Pierre van de Ven):
  Maarten wantrouwt alles

Maarten zit in een depressie. Bij psycholoog Jean-Pierre van de Ven doet hij een simpele ontdekking.


Zulke ingewikkelde vragen stel ik niet. Wanneer is het begonnen? Wat gebeurde er in die periode? Heb je dit besproken met je werkgever of met collega’s? Maar op alle vragen volgen stiltes en worstelingen. Maarten trekt grimassen, alsof het pijn doet om na te denken. Ik zie zweetdruppels op zijn bovenlip.
    De antwoorden komen wel: mijn depressie is begonnen na de operatie, zeven jaar geleden, mijn baas wilde ik er liever buiten houden. Trouwens, ik heb een administratieve functie gekregen, had ik dat nog niet verteld? Ach, natuurlijk had ik dat niet verteld, dat weet ik best. Ik ben ook zo’n loser. Ik word doodziek van mijn eigen leugens. Geen wonder dat niemand me vertrouwt.
    Maartens antwoorden komen traag. Het is alsof ik in een hele diepe echoput sta te roepen. Pas na lange tijd hoor ik iets terug.
    Als zo veel hartpatiënten heeft Maarten zich weinig rekenschap gegeven van de impact van een hartoperatie. De rikketik loopt weer, dus we gaan vrolijk verder, toch? Nou, nee. Maarten slaapt slecht, drinkt te veel alcohol, maakt ruzie thuis. Ook op het werk zijn conflicten aan de orde van de dag. Hij gaat al lang niet meer met plezier naar zijn werk.
    Gedurende ons gesprek blijven de antwoorden zo traag komen, dat ik moeite heb om mijn gedachten erbij te houden. Ik zeg er wat van. ‘Weet je dat je steeds heel lang nadenkt, voordat je antwoord geeft op mijn vragen?’ Maarten haalt zijn schouders op. ‘Zal wel. De jongens zeggen soms ook dat ik wel een oud wijf lijk.’
    Mensen met een depressie kunnen moeite hebben met hun geheugen of met de concentratie. Ik stel de vragen die ik stellen moet. Maar Maarten kan zich de dingen goed herinneren en de concentratie lijkt in orde. ‘Misschien ben ik wel iets té geconcentreerd,’ zegt hij. ‘Ik leg alles op een weegschaaltje.’ Ik trek een niet-begrijpend gezicht. ‘Nou, voordat ik wat zeg denk ik na over hoe het zal overkomen.
    En dus, wat jij dan weer tegen mij gaat zeggen.’ Ik wil weten waarom hij dat doet. Het is lang stil. ‘Misschien ben ik bang dat je het met me eens bent. Dat ik een loser ben. Weet je wat het is? Ik ben de hele tijd bang dat iemand erachter komt dat ik totaal niets kan.’
    Maarten wantrouwt alles wat in hem opkomt, elke gedachte en elke emotie. Klopt deze gedachte wel? Of denk ik dit alleen maar omdat ik zo’n loser ben? Kan ik dit gevoel wel uiten? Gisteren voelde dit heel anders. Zou ik me ook zo voelen als ik niet zo’n loser was?
    Geen wonder dat hij met vertraging reageert. ‘Tja. Als ik mezelf zo hoor praten denk ik: wat een onzeker type’, zegt Maarten.
    ‘Zou je zekerder willen zijn?’, zeg ik. Dat wil hij. ‘Misschien kun je zekerder van jezelf worden door te zeggen wat er in je opkomt. Gewoon, zeggen wat je denkt en voelt op het moment dat je het denkt en voelt. Wat vind je daarvan?’
    Maarten twijfelt.
    ‘Sneller!’ zeg ik. Maarten glimlacht. ‘Dat is eng!’ zegt hij. Daarvoor prijs ik hem uitvoerig. Hij heeft iets gezegd zonder eerst het effect van zijn antwoord te overdenken. Hij herademt. ‘Jezus, dit is nieuw voor me.’
    We oefenen. Ik stel een vraag, Maarten antwoordt. Hoe heet je? Maarten. Wat is een slechte eigenschap van jou? Piekeren. Wat vind je leuk aan je werk? De koffieautomaat. Maarten giert het uit. ‘Echt, dat is het eerste en het enige wat in me opkomt!’ ...

Het kan nauwelijks duidelijker omschreven worden, en de vertaling is makkelijk Maarten is een mens met bewustzijn, en dat bewustzijn is een cirkelproces  . Dat cirkelproces heeft een stoot gekregen door een externe gebeurtenis - een operatie. Door die operatie en zijn tijdelijk mindere mogelijkheden is er een negatief oordeel over hemzelf gekomen. Het cirkelproces bevat dus een negatieve component, wat nieuwe twijfels dus nieuwe cirkelprocessen oproept - met steeds opnieuw weer die negatieve component, die weer nieuwe cirkels oproept enzovoort  . Het cirkelproces slaat dus op hol. Het op hol geslagen cirkelproces maakt dat externe processen, vragen van medemensen, minder verwerkingsruimte krijgen - de hersenen zijn al bezet. Dat draagt weer bij aan het mindere functioneren. Er ontstaat nog een negatieve cirkel. Enzovoort.

Dat depressie veel met het cognitief functioneren te maken heeft, blijkt uit onderstaand genoemd onderzoek (de Volkskrant, 04-06-2011, door Malou van Hintum):
  Stress geeft depressief brein

De combinatie van stress en een afwijkend gen zorgt ervoor dat sommige mensen een grotere kans hebben op depressie dan andere. Dat schrijft hersenonderzoeker Lotte Gerritsen (UMC St Radboud) in Molecular Psychiatry. Het gen waar het om gaat is het BDNF-gen, dat een groeifactor maakt die belangrijk is voor de hersenontwikkeling.
    Gerritsen bracht de hersenanatomie van krap zeshonderd gezonde vrijwilligers in beeld. Ze onderzocht daarnaast wie stress had meegemaakt in de kindertijd, zoals een scheiding van de ouders. ...
    Uit Gerritsens onderzoek blijkt dat in de anatomie van de hersenen niet zichtbaar is of iemand een normaal of afwijkend BDNF-gen heeft. Maar als iemand een afwijkend gen heeft én stressvolle gebeurtenissen in de kindertijd heeft meegemaakt, blijkt een bepaald hersengebiedje in de prefrontale cortex kleiner dan bij anderen. ...

Voor deze verzameling van belang: de prefrontale cortex is de plaats van het meest cognitieve functioneren van de hersenen. De schade aan dit cognitieve hersenfuncties gaat dus samen met depressie. Een mogelijke  behandeling van depressie middels versterking van het cognitieve functioneren suggererende.

Ook bij ernstige problemen helpt de cognitieve aanpak (de Volkskrant, 28-02-2013, van verslaggeefster Malou van Hintum):
  Nieuwe methode bij ernstig misbruik helpt

Vrouwen die als kind langdurig en ernstig seksueel zijn misbruikt en daardoor complexe posttraumatische stress-stoornis (ptss) hebben ontwikkeld, zijn toch succesvol te behandelen. Tot nu toe golden zij als een moeilijk te helpen groep. Psychiaters Ethy Dorrepaal en Kathleen Thomaes promoveren donderdag aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op een nieuwe aanpak.
    Dorrepaal en Thomaes vergeleken patiënten die de gebruikelijke individuele behandeling kregen met patiënten die daarnaast de door hen ontwikkelde stabiliserende groepsbehandeling 'Vroeger en verder' kregen. Ze deden hun onderzoek bij 71 vrouwen van gemiddeld 38 jaar, die vanaf 7-jarige leeftijd gemiddeld tien jaar lang ernstig seksueel en fysiek zijn mishandeld door een of meer familieleden.
    Na afloop van hun behandeling waren bij ruim de helft van de patiënten nachtmerries, flashbacks, vermijding en prikkelbaarheid afgenomen, tegenover een kwart van de patiënten die geen groepsbehandeling had gehad.    ...
    Bij de groepsbehandeling kwamen tien tot twaalf patiënten met twee groepsleiders twintig weken wekelijks twee uur bij elkaar. Tijdens die bijeenkomsten kregen ze uitleg over de relatie van hun huidige klachten - zoals angst, wantrouwen en schuld- en schaamtegevoelens - met vroeger misbruik en mishandeling. Daarnaast leerden ze emoties herkennen en benoemen en kregen ze inzicht in hun gedachtepatronen. Ook leerden de patiënten hoe ze op een goede manier kunnen omgaan met negatieve gevoelens over zichzelf en met snel opkomende boosheid en angst.    ...

Dit is dus puur cognitieve therapie.  En de resultaten zijn even goed:
  Deze trauma's verstoren vaak de persoonlijkheidsontwikkeling en kunnen leiden tot complexe ptss. Dat is een soort 'ptss-plus': behalve aan ptss-symtomen lijden deze vrouwen onder meer ook aan zelfbeschadigend en suïcidaal gedrag, dissociatie (wegrakingen en verlies van tijdsbesef), een negatief zelfbeeld en somatisatie (onverklaarde lichamelijke klachten). Complexe ptss komt naar schatting voor bij 1 procent van de bevolking en is lastiger te behandelen dan gewone ptss, waardoor het perspectief voor deze groep patiënten slechter is.    ...
    'Deze patiënten drinken regelmatig veel of beschadigen zichzelf om zo hun heftige gevoelens bij te sturen', zegt Dorrepaal. 'Daarvoor dragen we alternatieven aan, zoals ademhalingsoefeningen om jezelf te kalmeren of manieren om jezelf af te leiden.'

Die oefeningen zijn geen vormen van gedrag zoals bedoeld in de gebruikelijke combinatie van "cognitieve gedragstherapie", daar volledig gericht op de mentale resultaten. En tegenwoordig is het ook mogelijk om iets te zeggen over de mogelijkheid van het optreden van suggestie of placebo:
  Uit hersenscanonderzoek bleek dat de mensen met de ernstigste problemen ook de grootste afwijkingen in hersenactiviteitspatronen lieten zien, en dat hun hersenactiviteit normaler werd als de symptomen afnamen. Thomaes: 'We zagen bovendien een verschil in activiteitspatronen tussen mensen met gewone en met complexe ptss. Die verschillen bevestigen dat je niet alle ptss op één hoop kunt gooien, maar onderscheid moet maken in subtypen voor een effectieve behandeling.'

De verschijnselen en de remedie zijn nu dus objectiveerbaar.

Een overzocht  (de Volkskrant, 04-11-2021, door Evelien van Veen):
  Aaron T. Beck (1921-2021)

De vader van de cognitieve gedragstherapie

Hij vond Freud en diens eindeloos gegraaf in het verleden maar niks. Aaron Becks cognitieve therapie werkte in het hier en nu.


Van zijn naam hebben de meeste Nederlanders nooit gehoord, maar velen kennen zijn levenswerk: psychiater Aaron T. Beck was de grondlegger van de cognitieve gedragstherapie. Hij overleed op 1 november in zijn woonplaats Philadelphia (VS), 100 jaar oud. ...
    In het Beck Institute werden duizenden zorgprofessionals van over de hele wereld getraind om te werken met de methode. Cognitieve gedragstherapie (CGT) is de best onderzochte en de meest effectieve behandelmethode voor een heel scala aan problemen. Depressie, angst- en paniekstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, verslaving, eetstoornissen, schizofrenie, het wordt allemaal aangepakt met CGT.
    ... Hij werd psychiater in een tijd, begin jaren vijftig, dat Freuds psychoanalyse nog stevig werd omarmd. Dromen waren belangrijke aanwijzingen om psychische stoornissen van patiënten te verlichten, en dan met name de verborgen betekenissen ervan. 'Droomde je over paarden, dan ging het eigenlijk over seks, en droomde je over seks, dan ging het over paarden. ...
    'Beck geloofde er niets van. Hij zag dat depressieve patiënten vooral leden onder hun negatieve, vertekende gedachten.'
    Ook de Freudiaanse opvatting dat geestelijk lijden voortkwam uit masochisme, de behoefte om te lijden, verwierp Beck. Vroeg hij zijn patiënten waarom ze leden, dan kreeg hij namelijk heel andere antwoorden. Omdat ze zichzelf niets waard vonden, bijvoorbeeld. Voor Beck veel inzichtelijker dan de theorieën over het superego van Freud.
    Beck was een pragmaticus. Vertelde een patiënt dat hij 's ochtends zijn bed niet uit kon komen, dan opperde Beck om de wekker wat verder weg te zetten. Dan móét je wel opstaan. En is de eerste stap gezet, dan valt de tweede misschien mee.
    Hij gaf zulk advies niet om klachten weg te wuiven, maar uit een diep gevoel van empathie. Hij wilde cliënten daadwerkelijk helpen en meende dat dat beter lukte door op het hier en nu te focussen dan door eindeloos te graven in het verleden. En juist dat was in de psychoanalyse van de jaren vijftig wel de praktijk: met de zes patiënten uit zijn begintijd, zei Beck later wel eens, had in principe voor de rest van zijn loopbaan zijn kostje gekocht kunnen zijn. Beck pakte het anders aan. Aan de universiteit van Pennsylvania, waar hij zijn leven lang zou werken, begon hij met het ontwikkelen van een nieuwe behandelmethode. Hij richtte zich daarbij op de automatische, negatieve gedachten die veel patiënten over zichzelf hadden, zoals 'mij lukt nooit iets' of 'niemand houdt van mij'. Hij gaf hen de opdracht die gedachten te bevragen, of 'uit te dagen', in therapeutisch jargon. Wat klopt daar nou eigenlijk helemaal van? Denk je dat zulke gedachten je helpen? Kun je iets noemen dat wél is gelukt?
    Met socratische vragen zette hij notoire somberaars op een ander spoor. Die methode onderwierp hij daarnaast voortdurend aan wetenschappelijk onderzoek om de effectiviteit te meten. Daarmee werd Beck ook de grondlegger van de evidencebased psychotherapie.
    Beck ontdekte dat tien tot twintig behandelsessies plus oefeningen voor thuis beter werkten dan een eindeloze reeks gesprekken op de divan. ...
    Beck ontwikkelde zijn methode in de tijd dat psycholoog Albert Ellis zijn enigszins vergelijkbare rationeel-emotieve therapie presenteerde. Hij was schatplichtig aan Ellis, gaf Beck ruimhartig toe. 'Hij was wars van kinnesinne', zegt hoogleraar klinische psychologie in de psychiatrie Claudi Bockting, die samen met Beck heeft gepubliceerd.
    Hij was ook handig in het verkopen van die ideeën, zegt Pim Cuijpers, ook hoogleraar psychologie. 'In de jaren zeventig woedde een debat over wat effectiever was: Becks cognitieve therapie, dus je gedachten uitdagen, of gedragsactivatie, simpel gezegd: leuke dingen doen om je beter te voelen.' Die gedragsactivatie was ontwikkeld door Peter Lewinsohn, maar Beck lijfde de methode soepeltjes in. 'Hij bundelde de twee tot cognitieve gedragstherapie en de discussie was beslecht.'
    Later in zijn loopbaan kreeg Beck met kritiek te maken: CGT zou oppervlakkig zijn, een instant boost die niet beklijft. Maar Beck pareerde die kritiek steeds met nieuwe cijfers. Wetenschappelijk onderzoek toonde keer op keer de effectiviteit ervan aan. 'Ik voel me net een handelsreiziger in haarlemmerolie', zei Beck op een congres in Nederland. Zoveel succes van één therapie moet je wantrouwen, zei hij. 'Gelukkig heb ik lang kunnen zeggen dat de therapie waarschijnlijk niet werkt bij schizofrenie.' Ten onrechte. Ook daarbij bleek CGT van nut. ...

Waaruit nogmaals naar voren komt: het berust allemaal op het contact leggen met de werkelijkheid. De werkelijke buitenwereld.


Naar Psychologische krachten  , of site home  .

4 jul.2006